Ik ben gevlucht. Ik kom niet meer terug. Ik ga met hem mee.
(angstig, met gedempte stem)
Zwijg! Zwijg! Zoo hard niet. Papa zoekt u ook. Hij zou het hooren.
(met smeekend gevouwen handen) Dat doet ge niet, Susi! Dat doet ge uw moeder niet aan! Uw moeder zou er van sterven!
Ik moet, Mama. 't Is Gods wil! God gebiedt mij! God roept mij! Het is mijn plicht.
Zwijg! Zwijg! Blasphemeer niet! God zou u straffen! Susi... Susi... dat doet ge niet! Zeg mij dat gij het niet doet! Kom mee met mij terug, Susi!
Ik kàn niet, moeder. Ik mag niet. Ik moet aan mijn lot gehoorzamen.
Zwijg! Zwijg!
(smeekend tot Franklin)
Zeg gij het haar, meneer, dat het onmogelijk is, dat het niet mag, dat het niet kan.
(snikkend)
Ik smeek u, in naam van uw eigen moeder. Ik smeek u, zeg het haar!
Zij valt snikkend met gevouwen handen vóór Franklin op haar knieën.
(wanhopig)
Mevrouw, wat kan ik! Wat moet ik!
(dringend)
Blijf bij mij!
(kreunend)
Ik smeek u op mijn beide knieën, meneer Franklin, zeg het haar! Zeg het haar! Zeg het haar! Zij houdt van u! Zij zal naar u luisteren.! U gehoorzamen! Denkt aan uw eigen moeder, aan uw zuster, aan alles wat gij lief hebt en vereert.
Maar, mevrouw, ik ben toch geen misdadiger!
(met schorre stem)
Blijf bij mij!
Neen, neen, gij zijt geen misdadiger, maar gij zijt de oudste, gij hebt ondervinding van het leven en zij niet; gij moet de verstandigste zijn. Gij moet haar rede doen verstaan.
(snikt)
O! help mij, meneer Van Paemel; help mij, ik bid u, ik smeek u, help mij, en ik zal alles voor u doen! Ik heb maar één kind, maar één dochter; ontneemt ze mij niet! Ik lig hier smeekend op mijn knieën vóór uw voeten, ik, baronesse de Villermont de Wilde, op haar knieën vóór de