| |
| |
| |
Vierde Bedrijf
Zelfde tafereel als in 't derde bedrijf. Als het doek opgaat, staan, rechts, Jean en Adrienne; en, links, Germaine; alle drie het aangezicht gekeerd naar de deur in den achtergrond, het lichaam een weinig voorovergeheld in roerlooze houding, in angstige verwachting. Achter het scherm hoort men een geluid van voetstappen.
| |
Eerste tooneel
(grijpt zenuwachtig Jean bij de hand; met schorre gehorte stem)
Ze komen!... ze zijn daar!... Jean,... wees goed,... wees kalm,... laat hem spreken.
(met schorre, doffe stem)
Zwijg!... zwijg.
(Germaine, stom van emotie, brengt haar rechterhand aan haren mond)
| |
Tweede tooneel
de vorigen, vader freijman, maurice
De deur gaat open, vader Freijman en Maurice komen te voorschijn en blijven stilstaan. Adrienne drukt krachtiger, met een bruske beweging, Jean's hand.
(snelt met open armen toe, doch blijft plotseling stilstaan) O!
(staart beurtelings Jean en Germaine aan. Langzaam, met een doffe, zware stem; uitwendig kalm, als in een soort van bange vroomheid)
Ik ben het...; doch ik begrijp dat ge me niet meer herkent... Gelijk alle misdadigers die zich hoeven te verbergen, heb ik mijn baard laten afscheren.
(nadert tot hem met uitgestrekte armen)
O,
| |
| |
(als verschrikt, een stap achteruitdeinzend, met afwijzend uitgestoken handen)
O, neen neen;... raak me niet aan!... En vooral kus me niet, o, kus me niet!...
(met inspanning)
Kom binnen,... vader;... zit neêr...
Neen, mijn zoon, ik zal niet zitten.
(biedt hem een zetel aan)
Waarom niet, vader,... gij zijt
(met inspanning)
...thuis.
(tot Adrienne)
Kom, Adrienne, laten wij nu gaan.
(driftig)
O neen neen, blijf, integendeel, blijf. Zoowel als mijne kinderen hoeft gij te hooren wat ik te zeggen heb.
(schuchter)
Welnu vader, zet u, rust wat...
Neen, Germaine, ik zal het niet doen. Dring er niet meer op aan,... ik zàl niet. De houding welke voor een misdadiger betaamt tegenover zijn rechters is de staande. En gij zijt mijn rechters. Ik kom u overigens geen vergiffenis over mijn misdaad vragen, noch pogen mij er over vrij te pleiten,... ik kom ze eenvoudig uitleggen.
(Korte poos stilzwijgen)
Toen zal ik voor een lange, verre reis vertrekken.
(gedempt)
Och vader, wij vragen niets beters dan u vergiffenis te schenken en u bij ons te houden. Vertrek niet, vader, blijf hier, misschien zullen wij allen samen nog gelukkig zijn.
Ikzelf kan me mijn misdaad niet vergeven, en dat is overwegend. Ikzelf voel dat wij samen niet meer gelukkig zouden zijn. En ook, ten andere, ik moet die lange reis ondernemen. Ik heb er mij stellig toe verbonden, en ik ben hier enkel nog durven komen omdat ik wel wist dat ik voor lang vertrekken zou,
(doffer)
en dat ik u beiden eerst nog een laatste maal terug wilde zien.
Neen, neen, Germaine, dring niet meer aan. Gij ziet wel dat Jean niet aandringt. Hij is wijzer dan gij, hij begrijpt wel dat ik zal vertrekken.
(stil weemoedig)
O, vader, ach...
Neen, neen, dat is besloten, vast besloten.
| |
| |
Spreken wij daar niet meer over. Spreken wij liever over u, over uwe toekomst. Laat mij, de schuldige, de misdadiger, een weinig mijne misdaad boeten, met u, door mijn voorbeeld, een groote en schriklijke les voor oogen te stellen.
(wijst naar Maurice)
't Is aan dat groot en edel hart dat ik mijne terugkomst verschuldigd ben. 't Is hij, - dat wist ge niet - die mij in mijn vernedering te Parijs kwam opzoeken; hij die mijn schandelijke banden verbrak; hij die mij liet inzien hoe ik misschien nog een deel mijner misdaad zou herstellen. O, een klein, nietig gedeelte,... want het overige is onherstelbaar,... voor eeuwig onherstelbaar.
(Een poos stilzwijgen)
Hij deed mij hier terugkomen. Sinds twee dagen ben ik weêr in de stad, verscholen en vermomd in dat hotel waar niemand mij herkent. 't Is daar dat hij mij gisteren Germaine's hand kwam vragen... in geval Germaine tot een huwelijk met hem wilde toestemmen.
(Stilzwijgen)
O! wat een schande, wat een folterende schande! Ik, de laffe misdadiger, nog bekwaam het geluk eener door mij verlatene dochter te bewerken of te vernietigen!
(Stilzwijgen)
Ik heb mijn toestemming gegeven, het hoofd gebukt, den blik ten gronde, de wangen blakend.
(tot Jean)
U, Jean, wordt die schande ten minste gespaard. Gij zijt meerderjariger, gij kunt, met een glimlach van verachting, mijn ja of neen over het hoofd zien. De eenige hinderpaal aan uw verbintenis met het meisje wier hart grootmoedig genoeg was om u ondanks uw ongeluk getrouw te blijven, was uw onteerde vader, en die hinderpaal gaat nu verdwijnen.
(krachtig)
Meneer Haegen stemt toe in uw beider huwelijken, op voorwaarde dat ik voor altijd uit het land verdwijne.
(met een weemoedigen glimlach)
't Gerucht zal omloopen dat ik
dood ben en zoo zult gij, ten minste, toch opnieuw gelukkig worden.
(schreiend)
Och vader... vader...
Gij zult opnieuw gelukkig worden. O, dat hoop ik toch zoo vurig!
(zucht)
En toch ben ik er zoo bang voor. Mijn eigen schrikkelijke misdaad zegt me, schreeuwt me dat ik er moet bang voor zijn
(schudt zuchtend zijn hoofd; kort stilzwijgen)
O, ...laat me in verbeelding enkele jaren achteruit wijken, sta mij toe u mijn
| |
| |
verleden te vertellen en ge zult meteen de uitlegging mijner misdaad hebben, ofschoon ge die wellicht nooit begrijpen zult.
(Een poos stilzwijgen)
Toen ik uw moeder huwde beminde ik haar zoo teder en zoo vurig als het een man maar mogelijk is eene vrouw te beminnen. Zij was jong, mooi en braaf, en hare liefde voor mij was als een aanbidding. Gedurende meer dan twintig jaren kende ik niemand dan haar, dacht ik aan niemand dan aan haar. Nooit eene trouwschending; nooit zelfs eene begeerte, eene gedachte van trouwschending. Het was voor mij of er geen andere vrouwen meer op de wereld bestonden. En diep haatte en minachtte ik de mannen die niet waren zooals ik, de mannen die niet hun leven lang getrouw bleven aan haar die zij eenmaal bemind en gehuwd hadden. En ik kon zelfs niet begrijpen hoe het mij vroeger, in mijn eerste jeugduitspattingen, mogelijk was geweest met andere vrouwen tijdelijk gemeens te hebben; en hoe ik niet onschuldig en rein gebleven was tot op den dag waar ik de, mij voor altijd voorbestemde vrouw, ontmoette.
(Stilzwijgen)
Was het, op vijftigjarigen ouderdom, een atavische terugkeer van die buitensporigheden welke nagenoeg alle jongelui gekend hebben?... Was het een andere macht, iets onverklaarbaars, mysterieus-diep schuilend in den aard van sommige menschen?... op zekeren dag werd ik getroffen door een andere vrouw en ik begeerde haar!... Ik begeerde haar plotseling en onweerstaanbaar, zonder haar te kennen, zonder haar te beminnen, zonder haar te eerbiedigen. Het was als een dierlijk, almachtig instinct, dat mij weerloos tot haar stuwde!... Ik worstelde, ik poogde uit al mijn macht te reageeren. Ik klemde mij wanhopig vast aan mijne echtelijke en vaderlijke plichten; ik vluchtte de tentatie, ik sloot de oogen vóór 't verleidingsbeeld; ik zwoer, ik zwoer op al wat heiligst is, nooit, nooit de schanddaad te bedrijven. Gedurende dagen en
dagen durfde ik schier ons huis niet meer verlaten, uit vrees van het verleidend schepsel te ontmoeten; twintigmaal, honderdmaal, duizendmaal kwamen mij de woorden op de tong om aan uw moeder mijne foltering te openbaren en haar te smeeken mij te versterken, mij nooit een oogenblik met mijn schriklijke tentatie alleen te laten.
(Kort stilzwijgen)
Alles was vruchteloos;... de booze almacht die
| |
| |
mij stuwde was de sterkste, en, op zekeren avond, in een kreet van hartstocht en van foltering, beging ik de onherstelbare misdaad...
(Stilzwijgen, bukt het hoofd)
Toen voelde ik mij verloren... Ik voelde mij schielijk een ander schepsel, een monster geworden... Ik leerde te liegen, te bedriegen. Ik werd een lafaard, een booswicht. Aan die lage, verdorvene, gemeene vrouw, offerde ik alles op: de liefde mijner echtgenoote en kinderen, de eer van mijnen naam en mijn gezin, het weinige dat wij bezaten. En wat nog 't gruwelijkste was: ik had het volle, helder bewustzijn mijner schandelijke misdaad; ik beoordeelde mijzelf aanschouwelijk in al mijn snoodheid, zonder de kracht mij er aan te onttrekken.
(Na een poos stilzwijgen, met doffe stem)
Ik vluchtte met haar weg...; ondervraag me niet verder;... laat me de schriklijke dagen, die volgden, verzwijgen. Dat is nu gedaan, en ik ga voor altijd vertrekken, om verre van hier mijn misdaad te boeten.
(Lange stilte, gedurende dewelke men Germaine hoort snikken)
Er is in mij maar één bekommering meer: de bekommering uwer toekomst. Niet uwer stoffelijke toekomst,... die is nu weêr verzekerd,... maar uwer moreele toekomst: de toekomst uwer zoo reine, volzalige liefde... Dáár ben ik bang voor. De misdaad waarin ikzelf gedompeld ben heeft schielijk voor mij onbekende afgronden van foltering geopend, en 'k heb geleerd te twijfelen en te beven... Ik ben bang, kinderen, 'k ben bang voor uw geluk. Bang dat gij, evenals ik, den plechtig gezworen eed niet steeds getrouw zult kunnen blijven; bang dat eens, toen gij u er het minst zult aan verwachten, de almachtige aandrang tot een andere liefde uw frisch geluk zal komen storen. Dagen en nachten folter ik mijn brein om u tegen die schriklijke ramp eene hoede te vinden. Ik zou willen het geheim ontdekken dat u onveranderlijk getrouw
jegens elkander zou maken; ik zoek te vergeefsch naar een woord, naar een daad, naar een kreet van almachtige waarschuwing en hoede...
Vader,... - laat me toe u aldus te noemen, aangezien uwe toestemming tot ons huwelijk mij toch weldra dat recht zal geven - vader, wees gerust. Er was een tijd, - en die is nog niet lang voorbij - dat ikzelf, in een soort van moedwillig, doch niet overtuigd scepticisme, de losbandig-
| |
| |
heid en vrije liefde als een, op natuurrecht steunend zedelijk stelsel, durfde verdedigen. Toen was ik mijn liefde voor Germaine nog niet bewust, toen oordeelde ik oppervlakkig en spottend, omdat ik nog niet persoonlijk ‘en cause’ was. Maar nu,... o, nu heb ik maar mijn zachte, mijn lieve aanstaande bruid te aanschouwen; nu heb ik maar
(vat Germaine's hand)
hare streelende hand in de mijne te drukken en te denken dat zij tot haar geluk mijne bescherming noodig heeft, om me dadelijk aan haar gehecht te voelen met een onzeggelijke kracht, een kracht welke de dood alleen zoude kunnen verbreken. Neen, neen, wees niet bang, ik voel me sterk;... o, ik voel dat ik altijd aan haar, en aan 't uniek geluk dat mij van haar alleen zal komen, vastgehecht zal blijven.
Ik ook ben niet bang, vader. In mij is een groote liefde en een groote kalmte. In mij, wanneer ik aan Adrienne denk, komt een gevoel zóó grootsch, of het iets heiligs was. Het is of ik knielde voor een beeld, en of de kus dien ik op hare blanke handen druk, mijn ziel, mijn lichaam, mijn gansche wezen voor eeuwig aan haar wezen zegelt... Neen, ik ben niet bang; mijn liefde is te hoog, te rein, te heilig.
Zoo was de mijne;... en tóch heb ik mijn vrouw verlaten, tóch heb ik haar gedood. 'k Ben bang voor u, zeg ik, 'k ben bang. Het spijt me dat ik zoo moet spreken, maar dezen plicht van vrome, plechtige waarschuwing zal ik ten minste niet verzuimen. Ik moet, ik moet het zeggen. De eed van getrouwheid waardoor gij u aan elkaar gaat verbinden, staat buiten en boven de krachten van het menschelijk vermogen. Het kàn gebeuren dat gij hem ongeschonden zult bewaren, maar dat weet gij niet op voorhand, dat kunt gij niet weten. Vele vrouwen schenden, al was het ook maar eenmaal in haar leven, den gezworen eed;... de mannen bijna allen.
(Adrienne maakt een gebaar van schrik; Jean schudt somber het hoofd)
O, vader,... vader, spreek zoo niet; wees toch zoo onverbiddelijk niet!
Schier allen, kind; zoo niet in daad, dan toch in begeerte. En de begeerte naar een andere liefde is reeds eene trouwschending. Indien gij wist hoevelen, na enkele jaren huwelijk, den plechtigen eed van trouw geschonden hebben,
| |
| |
zoudt gij er verschrikt bij staan,... verschrikt,... verschrikt. Maurice had gelijk: de sexueele ontrouw is in den aard, is de natuur zelve van den man. Het vermogen dat in hem is, zich bijna onbeperkt te vermenigvuldigen, drijft hem aan tot het bezitten van ontelbare vrouwen. En alleen zijn rede, zijn hart, zijn zwakheid, ja, zijn zwakheid houden hem aan één enkele vrouw verbonden. Is het niet opmerkelijk hoe bijzonder sterk de liefdebrand en meteen de sexueele ontrouw, zooals wij het noemen, doorgaans ontwikkeld is bij individuën van een voortreffelijk verstand en allerlei superieure gaven? Verbergt de leus: ‘hoe meerder geest hoe meerder beest’ onder haar barbaarsche uitdrukking geen groote, diepe waarheid? 't Is de Idee zelve der schepping die in zulke menschen is; en hun getrouwheid aan één enkele vrouw is slechts de verzwakking en ontaarding dier grootsche Idee. Het is een ideaal en tevens een vloek. 't Is het verschijnsel van dualiteit welk op de meest aangrijpende wijze de hooge aspiraties en het zwak en onvolmaakt vermogen van den mensch voorstelt.
(Kort stilzwijgen)
Dàt is het: zijn zwakheid en zijn onvolmaaktheid. En 't is omdat hij zich zwak en onvolmaakt gevoelt, omdat hij wel beseft, dat het hem zou onmogelijk zijn in de vrije uiting zijner liefdekrachten het ideaal geluk te bereiken, dat hij die krachten op een eenig wezen concentreert. Het Groot Ideaal is niets dan een boven en buiten zijn vermogen staande aspiratie, eene te nauwernood begrepene religie,... alleen het kleiner ideaal staat binnen zijn bereik. En hij is zoo zwak en onvolmaakt dat hij lijdt, zoodra hij van dit laatste afwijkt, zoodra hij er niet al zijne liefhebbende krachten op vereenigt.
(met nadruk)
Dáár alleen dus, in zijn ongeschondene
verkleefdheid aan één enkele vrouw, is zijn eenig mogelijk aardsch geluk; en wee hem die er zich van verwijdert,... wee hem die in een oogenblik van machtiger natuurdrang, tot het genieten van vrijere, grootere liefden gestuwd wordt. Daartoe is hij niet opgewassen.
(Stilzwijgen)
Kinderen, ik heb gesproken... Vergeet mijn woorden niet;... vergeet ze nooit.
(Stilzwijgen)
Nu ga ik heen...
Och vader g'hebt ons bang gemaakt. Zit neêr en blijf bij ons, vader. Steun ons, help ons; wij vergeven u 't verledene; wij hebben het u reeds vergeven...
| |
| |
Ik zal niet blijven, want ikzelf kan me mijn wandaad niet vergeven.
Waarom niet...? Wij allen zijn zwak en vol gebreken... Heeft God het niet gezegd: ‘er is vergeving voor alle zonden.’
(beslist)
Ik zal niet blijven; mijn plaats is niet hier. Ik vertrek... Vaarwel, kinderen. Denkt wel aan mijne laatste woorden;... denkt er altijd aan. (nadert tot Germaine met uitgereikte hand) Germaine...
(snikkend in zijn armen vallend)
Och, vader, verlaat ons toch zoo schielijk niet! Blijf nog een weinig, vader; spreek nog een weinig tot ons; wie weet of wij elkaar nog wederzien. Laat mij u toch ten minste kussen, vader, u kussen, u kussen...
(omhelst hem hartstochtelijk)
(haar insgelijks vurig omhelzend)
O, Germaine, mijn kind!... Germaine,... Germaineke,... hoe kon ik u toch ooit verlaten!...
(duwt haar zachtkens weg)
Neen neen, kind, laat me, laat me nu; ik moet,... ik moet vertrekken.
(duwt harder)
Laat me vertrekken, zeg ik; Germaine!... Germaine laat me gaan, ik ben niet waardig nog door u gezoend te worden;...
(haar beslist, schier met geweld wegduwend)
Laat me gaan, zeg ik u, laat me gaan, of 'k dood mijzelf hier vóór uw voeten.
(Germaine zakt weenend in een zetel)
(tot Jean, met uitgereikte hand; haastig, koortsachtig)
Jean...
(Jean neemt zwijgend de hand van Freijman in de zijne en drukt er snikkend zijn voorhoofd op)
(schreiend, tot Adrienne)
Adrienne.
(met doffe stem)
Vader...
(met schorre, schier onverneembare stem)
Vaarwel,... allen.
(Gaat naar de deur, in stilte, als met bange aarzeling door Jean, Maurice en Adrienne gevolgd)
(schielijk uit haar zetel opspringend en met een wilden schreeuw haar vader om den hals vliegend)
Vader!... vader!... een laatsten kus! O, nog een laatsten
| |
| |
kus!
(omhelst hem hartstochtelijk; met driftige stem)
O, vader, gij zult terugkomen, niet waar? Zeg het, vader, laat ons die uiterste hoop;... zeg het, zeg het, gij zult terugkomen, niet waar?
(hevig snikkend, met plotseling verzwakte stem)
O, vader, vader...
(met gevouwen handen)
o, zeg het, zeg het toch, zeg toch dat gij terug zult komen?
(Terwijl Germaine, als in onmacht, in de armen van Maurice zinkt)
Misschien... later.
(Gaat vlug de deur uit terwijl Germaine een laatste, zwakke klacht laat hooren)
doek
|
|