Asylrecht en onrecht II
De Nieuwe Rotterdamsche Courant is niet tevreden over mij. Dat verwondert mij niet. Velen onder ons zijn ook niet tevreden over de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Het is een wederkerig gevoel van onvoldaanheid, dat met de tijd zal moeten slijten, of niet slijten, wat mij persoonlijk onverschillig laat.
De Nieuwe Rotterdamsche Courant antwoordt met een stukje op mijn artikel van 14 juni: Asylrecht en onrecht, en, na zijn standpunt verdedigd te hebben, vraagt hij mij met spottende belangstelling of ik soms ook behoor tot de geruïneerden, de uitgehongerden en havelozen, waarvan ik in bewust artikel spreek.
Neen, meneer de Nieuwe, rijke, machtige Rotterdammer, ik behoor niet tot die rampzaligen. Ik ben niet totaal geruïneerd, ik lijd nog geen honger en ik ben nog behoorlijk gehuisvest.
En toch ben ik ongelukkig! Waarom? Omdat ik mijn Vaderland verloren heb, meneer de Rotterdammer! Omdat daar, waar ik geboren ben, daar waar ik lief en leed gekend heb, daar waar heel mijn verleden ligt en al de wortels van mijn innigste wezen in de geboortegrond zijn vastgegroeid en saamgeweven, nu de vreemde overheerser krachtens het recht van de sterkste gebiedt.
Dat gevoel begrijpt ge wellicht niet, meneer de Rotterdammer. Het doet u minachtend glimlachen en de schouders op halen. Ik geef toe: het lijkt ook op zichzelf niet veel. Het is slechts vaderlandsliefde in de engste zin; sentimentele gehechtheid aan een plekje grond, waar men zijn werkelijk léven voelt; iets dat helemaal geen wezenlijke omzetwaarde heeft.
De enige waarde die het bezit en die van alle zijden en van alle rassen is, is dat de collectieve kracht die ervan uitgaat, overge-