nismaking met het werk van pastoor Hugo Verriest te beurt viel.
Twintig Vlaamse koppen... Laat ik nu maar eens heel oprecht en desnoods heel onbescheiden zijn. Ik had veel over dat boek gehoord, en, zonder te weten wat er zo al in stond, gehoopt, ja, ik durf er rond voor uitkomen, dat ook mijn Kop in die glorierijke verzameling zou prijken.
't Zijn immers litteraire koppen, en twintig litteraire Vlaamse Koppen, zelfs van niet al te voorname betekenis, liggen zomaar niet voor 't grijpen op de hedendaagse Vlaamse bodem. Ik las en zocht dus en vond mij weldra bitter teleurgesteld. Welhoe! Daar stonden de Koppen van zulke wereldberoemde Vlaamse dichters en schrijvers als Pieter Busschaert, Alfons Van Hee, Constant Lievens, Alfried Weustenraad, Amaat Vijncke en nog vele anderen van geen geringer waarde, en mijn Kop was er niet bij! Ik werd eensklaps woedend, ik waande mij op een kermis, bij een poppenkast, vóór een van die ‘Massacre des Innocents,’ waar de levensgrote poppen op drie rijen naast elkaar staan: ik greep naar de ballen en gooide er maar in blinde razernij op los, zodat er eindelijk een omkegelde: pop nummer 15, gemerkt Karel Van de Putte!
Ik heb nooit het genoegen gehad persoonlijk met de eerwaarde pastoor Hugo Verriest kennis te maken; maar ik heb alom van hem gehoord, dat hij een charmeur is met het woord en ik weet dat hij geregeld Zuid- en Noord-Nederland doorreist, om de Vlaamse letterkunde aan het volk bekend te maken. Uit een onlangs in De Week verschenen artikel van Ary Delen leer ik, dat hij dit nogal op een éénzijdige wijze doet. Hij spreekt alleen over zijn vriendjes en nooit over mij en de mijne. Dat vind ik niet aardig. Dat vind ik grievend-onrechtvaardig en, aangezien hij mij de plaats niet toekent waarop ik toch meen recht te hebben, ga ik die zelf, desnoods met ruw geweld en krasse onbescheidenheid, trachten te veroveren.
Ik vraag, ik eis mijn ‘Kop’ in de litteraire Koppenkast van Hugo Verriests Panopticum. Wat al de andere, door de eerwaarde pastoor doodgezwegen en miskende Vlaamse let-