| |
| |
| |
Verspreide stukken
| |
| |
Iets over de godsdiensten in Noord-Amerika
Het is een nogal verspreide mening ten onzent, dat in Amerika de godsdiensten en vooral een uitvloeisel daarvan, het fanatisme, in de samenleving een zeer geringe plaats vervullen. Wij zijn er zo aan gewend, het Amerikaanse volk in louter materialistisch opzicht te horen afschilderen, dat wij het ons nog moeilijk als idealistisch en dweepzuchtig kunnen voorstellen.
Wie gedurende enige tijd de Verenigde Staten bewoont, is getroffen door de overwichtige rol van de godsdiensten aldaar.
In zijn merkwaardig boek L'évolution religieuse contemporaine chez les Anglais, les Américains et les Hindous, begint graaf Goblet d'Alviella met de volgende woorden het tweede deel van zijn werk, dat handelt over de godsdiensten in Amerika: ‘On connait la part que le sentiment religieux prit à la colonisation de l'Amérique anglo-saxonne. Des quatre grands établissements que les Anglais fondèrent, au XVIIe siècle, sur les côtes occidentales de l'Atlantique, il en est trois qui durent leur origine à des proscrits pour cause de religion: puritains dans la Nouvelle-Angleterre, catholiques au Maryland, quakers en Pensylvanie. Ce fut surtout le premier de ces trois éléments qui joua un rôle considérable dans le développement de la société américaine, car c'est encore son empreinte modifiée par l'esprit du temps, que, malgré le flux incessant de l'émigration, on retrouve partout sous les croyances, les moeurs et les institutions actuelles des Etats-Unis.’
Zo is het inderdaad wat in 't algemeen de geboren Amerikanen betreft. Overal, straalt die oorsprong door. Veel meer nog dan in Engeland, heeft het vrij onderzoek, kind van de
| |
| |
democratie, onder dat volk een aantal verschillende secten geschapen, die alle het ware geloof menen ontdekt te hebben; maar dat zijn de ‘raffinés’, de ‘dilettanti’ van de godsdiensten, en wat uit dit oogpunt de toestand zeer gewijzigd heeft en hem van dag tot dag nog meer poogt te veranderen, is juist die in verbazende evenredigheid aangegroeide landverhuizing van de vijftig jongste jaren.
Om wel de toestanden, die de godsdiensten onder een zeer groot deel van het Amerikaanse volk geschapen hebben, te begrijpen, moet men, ons dunkens, vooral de oorsprong, het verleden van de Amerikaanse goede burgerij in aanmerking nemen.
Gij zoudt het moeilijk geloven, lezer, hoe talrijk ze zijn, degenen die, vóór dertig, veertig jaren, zonder een duit in 't land van de vrijheid aankwamen en thans miljoenen bezitten. Ze zijn daar, door armoede, door geest van onderneming of door een van die levensdrama's, welke de mens zijn geboortegrond doen vluchten, juist in het beste tijdstip aangeland, toen er werk in overvloed en schaarsheid van werkers was. Zodra ontscheept, hebben zij rijkbetaalde bezigheid gevonden, na enkele jaren zelf een kleine handel op touw gezet, van lieverlede een kolossaal fortuin gewonnen. Maar, in die ‘struggle for life’, die al hun vermogens, al hun krachten tot het bereiken van dat enkel doel - de rijkdom, en, bekennen wij het ook, de materiële volmaaktheid heeft verenigd, zijn zij aan geest en opvoeding gebleven wat zij waren: deze een boer, gene een dagloner, gene andere een ambachtsman, allen, onder hun vernis van beschaving, tot in het merg der beenderen van al de overleveringen en vooroordelen en bekrompenheden van de werkende klas doordrongen. Het is verbazend tot welk punt zij ongeleerd zijn. Ik heb hier onder 't oog brieven, kaarten, allerlei schriften van gegoede Amerikaanse burgers. Ik neem uit de hoop een briefkaart van een rijke, aldaar gevestigde Vlaming. Hij vraagt aan een fabriek van kachels twee appels, die aan de hem onlangs geleverde stoof ontbreken:
Dir Sir,
Plis sent mi the to nobs dat belongs to the stoof dat yoe hav
| |
| |
sent mi laast week... I kant meek yoes of my stoof wissout dem... enz.
En zo met honderden.
Althans, dit is slechts een afzonderlijk en wellicht te weinig treffend voorbeeld; ik wil mijn bevestiging bij middel van een sprekender feit staven.
Bezoek b.v. een Amerikaanse stad van 80, 100 duizend inwoners. Spoorwegen, trams, telefoons, elektrisch licht, alles met een woord wat de stoffelijke beschaving aangaat, zult gij er in overvloed vinden; maar het is daar omtrent zeker dat gij er vruchteloos een boekhandel zult opzoeken, of vindt gij er een, het zal zonder twijfel - schreeuwend bewijs dat een boekhandel alleen er geen bestaan kan opleveren en dienvolgens dat het volk niet leest - terzelfder tijd een winkel of een magazijn van andere koopwaren zijn. In Détroit, onder andere, een stad van 250 duizend inwoners, had ik de gelegenheid dit feit nauwkeurig na te gaan. Ik trof er in de ganse stad drie boekhandels aan. De eerste was tevens een magazijn van hoeden; de tweede een bazaar van kinderspeelgoed; de derde een pasteibakkerij. In alle drie deze huizen, wel te verstaan, bekleedde de eigenlijke boekhandel tegenover het ander bedrijf verreweg de geringste plaats en was het genoeg te bespeuren, dat de letterkundige nieuwheden niet van daar uitgingen.
Wij horen onophoudelijk, en door welmenende personen, zelfs op verstandelijk gebied, de Amerikaanse oppermacht roemen en zulks is toch volstrekt onwaar. Er bestaat in dit opzicht, in dat zonderling land, voor de vreemdelingen, die zich aan de geestesontwikkeling van de Amerikaanse natie interesseren, een ‘erreur d'optique’, waaraan zij zich schier allen laten vangen. Een klein, oneindig klein gedeelte van het volk, een gans afzonderlijke klas is er inderdaad zeer wel geleerd, is wezenlijk voor kunsten en wetenschappen op de hoogte van onze verhevenste artistieke en wetenschappelijke kringen.
Op die verlichte maatschappij valt noodzakelijk het oog van de vreemdeling. Hij heeft iets te bewonderen, hij ziet, hij leest iets nieuws, hij is, van een andere kant, verbluft door de prachtige inrichting van de museums, laboratoriums, biblio- | |
| |
theken, waaraan niets van al wat geld geven kan is ontspaard; ook de materiële, de mekanieke voorrang van de Amerikaan - indien ik mij aldus uitdrukken mag - staat hem steeds voor de geest en graag gelooft hij met bewondering, dat het ganse Amerikaanse volk een voortreffelijke natie is, die evenals op stoffelijk, ook op verstandelijk gebied de stappen van zijn verfijnde aanvoerders volgt. Grote, diepe misgreep, wij herhalen het. Wie gedurende enige tijd in 't midden van de Amerikaanse burgerij geleefd heeft, zal van het tegenovergestelde overtuigd wezen. Van de daling van het zedelijk peil van de Verenigde Staten gewagend, zegt onder andere, in zijn levensschets Voorzitter Garfield, de welbekende geleerde Emiel De Laveleye: ‘Wat er van zij, het feit (de daling van het zedelijk peil) in zooverre het waar is, laat zich door twee oorzaken uitleggen, eerstens, de landverhuizing, die onzuivere toevloed uit de laagste standen van Europa's volkeren; tweedens, de koortsige groei van den Amerikaanschen reus. Daar komt het er eerst en vooral op aan, de natuurlijke rijkdommen eener nieuwe wereld in waarde om te zetten. Hoe zou dus de bezorgdheid voor stoffelijke belangen, welke zelfs in onze oude maatschappij van dag tot dag eene grootere plaats inneemt, aldaar niet geheel op den voorgrond treden?’ Zijn die zelfde woorden niet even wel op het verstandelijk peil van het volk toe te passen? Spreekt het niet vanzelf dat dit oorspronkelijk ruwe en onbeschaafde volk, dat die
onzuivere toevloed van de landverhuizing, met louter stoffelijke belangen bezig, en door aanzienlijk geldgewin in zijn drift nog aangespoord, natuurlijk en onvermijdbaar op verstandelijk gebied moet ten achter blijven? Is het zelfs mogelijk anders te zijn? Heeft zulk een volk de tijd om voor zijn geestesontwikkeling te zorgen? Overigens, een land van zestig miljoen inwoners, waar intellectuele en artistieke beweging tot een zekere graad zouden gekomen zijn, moet boeken, schilderijen, kunstwerken opleveren. En waar zijn, in verhouding tot zulke bevolking, de hedendaagse gekende Amerikaanse schrijvers, schilders, beeldhouwers?...
Het mag bevestigd worden: de Amerikaan, zo volmaakt in stoffelijk opzicht, is op het gebied van kunst en wetenschap en, met een woord gezegd, van onstoffelijke opvoeding, op
| |
| |
een graad van ongehoorde ondergeschiktheid gebleven. Hij is de overdrijving van een in zichzelf zeer loffelijke hartstocht; hij is geen mens meer, hij is een menselijk werktuig, dat met de blinde koppigheid van een werktuig naar het volbrengen van een enkele drift, naar het bereiken van een enkel, in vaststaand denkbeeld overgegaan doel smacht: een onophoudend, uitsluitend en onverzadelijk geldgewin.
Hoeft het gezegd hoezeer van een andere kant 't princiep van godsdienst, in het begrip van de ongeleerde in blind fanatisme en dweepzucht veranderd, onder de volksklassen van alle landen in Noord-Amerika, wortel heeft geschoten? En 't is tot dit punt dat wij wilden komen: een aanzienlijk deel van de huidige Amerikaanse burgers, is, elk in zijn godsdienst, zo bijgelovig en dweepzuchtig als de dweepzuchtigste en bijgelovigste van onze Vlaamse boeren. Straks zullen wij kunnen zeggen waarom zij het wellicht nog meer zijn.
De geestelijken van alle godsdiensten en landen hebben deze toestand rijkelijk weten uit te buiten. Zoals men weet, zijn alle godsdiensten in Amerika vrij en worden er geen door de regering bevoordeligd. Alles dienaangaande is er dus aan de goede wil van de gelovigen overgelaten. ‘Ceux qui voudront la messe la paieront’, is hier juist toe te passen. Het spreekt dan ook vanzelf dat zij, die in het vrije Amerika een godsdienst willen oefenen, echte dweepzuchtigen zijn, die voor hoegenaamd geen opofferingen achteruitwijken. De herders weten het wel.
De Amerikaanse kerken - het hoeft vooreerst gezegd - zijn over het algemeen niet groot, niet schoon, niet rijk van uitzicht en stoffering. Dit komt voort uit hun oorsprong zelf. Zodra in een stad enige honderden van een zelfde godsdienst bijeen waren, heeft men met de middelen, die men ter hand had, de kerk moeten opbouwen; maar juist de nooit voleindigde vergrotingen, veranderingen, verfraaiingen, die aan deze kerken hoeven toegebracht te worden, zijn een bestendige oorzaak geworden, om onophoudelijk op de beurs van de gelovige te kloppen. Het is ongehoord op hoeveel verschillende manieren de herders zo de wol van hun schapen weten te scheren.
| |
| |
Een katholieke pastoor voelt, b.v., de noodwendigheid een nieuw beeld van de Lievevrouw in zijn kerk te bezitten. Hij begint met zulks vanuit zijn predikstoel aan te kondigen en bij middel van de schalen een eerste omhaling te doen. De proefneming is ontoereikend.
De volgende zondag verwittigt hij zijn parochianen, dat hij zelf, in persoon, een ronde bij de families zal doen. De huisgezinnen geven, maar nog te weinig naar zijn zin en dan wendt hij een middel aan, dat tot nog toe, geloven wij - en ondanks hun stoutheid en doorslepenheid - door onze katholieke priesters niet is nagevolgd geweest.
Bij het binnentreden van de kerk, wordt u, door een bediende, een kleine briefomslag aangeboden. Daarop staat nagenoeg het volgende gedrukt; wij veronderstellen een Vlaamse katholieke kerk, in om 't even welke Amerikaanse stad:
belgische parochiekerk van x.
Onze Lieve Vrouw vraagt een aalmoes
Naam van de gever:
Beloop van de gift:
De pastoor stijgt in zijn predikstoel. Hij begint met kenbaar te maken dat de omhalingen in de kerk en bij de families onvoldoende zijn geweest om de kosten van het nieuwe beeld te dekken. In een hevige aanspraak verwijt hij de gelovigen hun gierigheid, wakkert hij hen tot geven aan. Alles is hem toegelaten. Voor geen meningen of woorden moet hij achteruitwijken. Hij heeft het met een auditorium te doen, waar allen zijn macht eerbiedigen, waar ieder aanhoorder een overtuigd dweper is. Hij spreekt dus vrank en stout, maar van lieverlede, als hij het terrein goed voorbereid voelt, slaat hij een zachtere toon aan. Hij is aan het gewichtig punt, aan de uitlegging nopens het omslagje gekomen. Hij doet het de aanwezigen uiteen, hoezeer ook dezen, van vooraleer hij spreekt, reeds weten wat hij zeggen gaat:
‘Beminde parochianen, de ontvangen giften zijn, zoals ik reeds zegde, ontoereikend. In het omslagje, dat u daar zoëven
| |
| |
aangeboden is, zult ge dus, naar keus, ofwel een schuldbewijs voor een zekere som, of een nieuwe, beduidender gift in speciën steken. Van buiten, op de omslag, vult gij uw naam en het beloop van de gegeven som in. Dit punt is zeer belangrijk. De H. Kerk zal geen naamloze giften aanvaarden. Zondag aanstaande zal men de omslagen in een schaal ontvangen en zondag en acht dagen zullen, als bedanking, de namen van de gevers met het beloop van hun giften, in de predikstoel afgelezen worden’.
Kan men duidelijker zeggen: geef veel of ik werp uw gierigheid of uw onmacht aan uw geburen en landgenoten ten prooi?
Ontelbaar zijn de omstandigheden, waarin men aldus tot het middel der omslagen zijn toevlucht neemt. Nieuwe beelden en versieringen, biecht- en predikstoelen, kazuifels, offerblokken, en dan ook bedevaarten, predikatiën van beroemde paters, alles wordt op die manier en rijkelijk - door de gelovigen betaald. - En nooit een weigering; geen enkel, die niet meer geeft dan hij redelijk vermag. Dat schooien en het uitbuiten van de gelovige zijn wel - en meer nog dan te onzent - een der karakteristieke zijden van de godsdiensten in Amerika. 't Is zeker: de vinnige hefboom van de ganse Amerikaanse maatschappij - de drift naar geldgewin - heeft ook de hebzucht van de geestelijken gezweept. Ze zijn erop ingericht om geld te dorsen. Gaat, b.v., in het Westen in een klein dorpje of stadje. Is er maar één schoon huis, gij moet niet aarzelen; 't is - juist als te lande bij ons - dit van Mijnheer de pastoor, dit van Mijnheer de dominee; - zijn er verschillende schone, dit van de herder is ongetwijfeld een der schoonste. Als zij en hun kerken van alles wel voorzien zijn en met rede niets meer eisen kunnen, hebben zij dan nog een laatste en dit aanblijvend middel om geld te verkrijgen: de liefdadigheidswerken.
De Amerikaan, die niet hebben wil dat hij door zijn priesters uitgebuit kan worden, gelooft en geeft daar blindelings aan. Maar onder al de volkeren der aarde zijn er wellicht geen, die minder hulp en onderstand van doen hebben dan het Amerikaanse volk. Al wie zich niet te goed kent om te werken, kan en moet er zelfs noodzakelijk in welstand leven. Daarbij is
| |
| |
ieder ambacht, iedere bediening in genootschappen verenigd, die, in geval van werkstaking of ziekte, hun leden ondersteunen. En voor de onbekwamen zijn er overal, in alle steden en plaatsen van enige aangelegenheid, liefdadigheidsgestichten opgericht, waar de godsdiensten voor niets in tussen komen. Doch sprekender dan alle beweringen zijn enkele cijfers.
Wij nemen de vrijheid, nogmaals het werk van de heer Goblet d'Alviella hiervoor te raadplegen. ‘Dans les opulentes congrégations des grandes villes’, schrijft hij, bladz. 250, ‘il n'est pas rare de trouver des Ministres qui touchent un salaire de 60 à 75.000 francs.’ En, onbetwistbare documenten tot bevestiging aanhalend, voegt schrijver erbij: ‘A New-York, les Rév. Dix et Potter (épiscopaux) touchent chacun 12.000 dollars, le rév. John Hall (presbytérien), 15.000 (Index du 21 avril 1881). - Le rév. Ward Beecher (Congrégationaliste), de Brooklijn, en touche 20.000, soit cent mille francs. (Inquirer du 3 février 1883)’.
Zulke cijfers zeggen nogal veel, menen wij.
Hier stelt zich voor ons een vraag. Met het oog op de verwarringen, die de godsdienstkwestie zo dikwijls ten onzent teweegbrengt, vragen wij ons af, of hetzelfde zich ook in Amerika niet moet voordoen?
Neen, en ziehier waarom:
Iets dat een vreemdeling, die een Amerikaanse stad van zekere aangelegenheid bezoekt, gans uitzonderlijk in 't oog springt, is de verbazende hoeveelheid kerken, die hij er aantreft. Ik ben volstrekt van geen overdrijving te beschuldigen, wanneer ik bevestig dat een stad van vijfentwintig tot dertig duizend zielen soms van de twintig tot de dertig verschillende kerken bevat. En deze zijn verdeeld, niet enkel volgens het onderscheid van godsdienst, maar ook volgens land, volgens nationaliteit in een en zelfde lering. Hier is, b.v., benevens de twee of drie verschillende nationaal Amerikaanse, een Engelse protestantse, ginds een Duitse, een straat verder de Deense, de Noorse, de Zweedse, de Schotse, de Poolse. Gaat in een ander kwartier van de stad, gij vindt er de Franse katholieke, de Duitse katholieke, de Ierse, de Spaanse, de Hollandse, de
| |
| |
Belgische, de Zwitserse. Verder nog treft gij die van gans andere godsdiensten aan, de Griekse, de Russische, de Turkse, de Chinese, enz. enz., zonder einde.
Men begrijpt weldra hoe deze talrijkheid en die mangel aan algemene eendracht, gevoegd bij de natuurlijk onafhankelijke geest van de Amerikaan en bij de onverschilligheid van de regering, de sterkte van de godsdiensten en hun wederzijdse middelen om elkander te bestrijden en zich met politiek te bemoeien - dat ingeborene van de godsdiensten - moet verzwakken. Doch er is, menen wij, een hogere en verhevener reden, die de Amerikaanse erediensten op hun afzonderlijk en neutraal terrein houdt. Voor een zeer groot deel van de huidige bewoners van Amerika heeft de godsdienst iets meer dan de aanbidding van een abstracte goddelijkheid tot objectief. Bij deze komt zich het bepaaldere denkbeeld, de zoete herinnering aan 't Vaderland, aan de geboortegrond voegen. Iedere natie, inderdaad, heeft er zich rond haar kerkje, als rond een hoekje van het Vaderland, geschaard. Men predikt er in haar taal; zij allen, de uitwijkelingen in het verre, vreemde land, komen er, als rond een moederlijke haard, bijeen. Men is er niet enkel katholiek of volgens de ene of andere lering protestant, men is er Vlaams katholiek, of Duits of Spaans of Iers katholiek; men is er Frans protestant, of Zweeds of Deens of Engels protestant. En zo voor alle godsdiensten. Daarom ook zegden wij dat de Amerikaanse dweper wellicht dweepzuchtiger is, dan de dweepzuchtigste van onze Vlaamse boeren.
Uit dit oogpunt hebben de godsdiensten in Amerika iets gemoedelijks en verhevens, dat men er ten onzent vruchteloos in zou zoeken. Zij boezemen eerbied in, omdat zij - tenminste in het hart van de gelovigen - zo oprecht, zo uitsluitend en zo waarlijk verheffend zijn. Ha! men moet eerst een paar duizend uren van land en huis verwijderd zijn, om de ontroerende indruk te begrijpen, die zulk een schouwspel in het hart verwekt, 't Geboortedorpje, het vaderlijk huis, ouders en vrienden, allerlei jeugdherinneringen, komen, als in een waas van poëzie gehuld, weer opgedoemd. Wat klinkt ze schoon, wat klinkt ze zoet, de moedertaal, zelfs uit de mond van die pastoor, met die bedreiging van hel en
| |
| |
vagevuur en die vragen naar geld! Wat schijnen ze ons dicht verwant, die land- en stamgenoten, die daar met ons zitten te luisteren, die onbekenden, die wij nooit zagen en wellicht nimmer zullen weerzien! Ik heb die indruk gevoeld, en velen van mijn landgenoten dienaangaande ondervraagd. En allen waren het eens met mij, allen zegden mij dat het bezoeken van hun parochiekerkje een van hun grootste genoegens was.
De afzondering van de godsdiensten volgens nationaliteit doet mij, door een natuurlijke overgang, van een kaste gewagen, die ook, betrekkelijk dat punt, geheel en al van anderen gescheiden blijft.
De negers...
Er is iets in dit land van vrijheid en democratie, wat noch de eruit voortgesproten oorlog, noch de rechtvaardigheid van de wet, noch de menslievendheid van een gedeelte van het volk, noch iets tot heden toe heeft kunnen overwinnen, dat is de onweerstaanbare verwijdering, de soort van onwillekeurige afkeer, die ondanks alles, de blanke man voor de zwarte voelt. 't Is treurig en pijnlijk, doch onverbiddelijk; en des te onverbiddelijker, des te meer onoverwinbaar, daar dit gevoel nu op geen haat, op geen vijandschap, op niets duidelijks, maar op iets instinctmatigs, op iets sterker dan wil en rede gesteund is. Eilaas! het is de schuld noch van de blanke, noch die van de zwarte. Het is de schuld van de natuur zelf. De witte huid verstoot zijn zwarte broeder niet moedwillig; hij voelt er zich enkel van afgestoten. Waarom? is het omdat hij zwart van huid is en lelijk van gelaatstrekken! Och ja, het is daarom. Zeg zulks aan een Amerikaan uit 't Noorden, hij zal u wel met beweringen en woorden logenstraffen, maar vraag hem eens om nevens een neger op straat te gaan...
Ik was met een Amerikaan, een braaf, gezellig man, die niet het minste vooroordeel tegen de negers zegde te hebben, in een koffiehuis gegaan. Wij hadden een glas bier besteld en van een op de toog geplaatste teil, zoals 't gebruik is in Amerika, een stukje gerookt vlees of kaas genomen, toen een jonge neger, op onze hielen binnengetreden, juist hetzelfde deed als wij. Mijn gezel liet haast zijn stukje vlees ten gronde vallen en, mij met een zonderlinge glimlach aanstarend: ‘Het is sterker
| |
| |
dan mijn wil’, fluisterde hij mij toe, ‘maar nu’ - en hij wees naar de zwarte, die voor de teil stond - ‘nu kan ik toch niet meer eten’. En onaangeroerd legde hij het beetje vlees op de toog neer.
De zwarte, van zijn kant, is niet boos op de blanke, schijnt zelfs diens geluk niet te benijden; maar hij beseft, de ellendige, zijn pijnlijke ondergeschiktheid en vlucht 't gezelschap van de witte, meer dan hij het opzoekt. Zij zijn gewoonlijk arm, de negers in Amerika, en vervullen er de nederigste bedieningen. Zij vormen een gans afzonderlijke maatschappij, met afzonderlijke genootschappen en vermaakplaatsen en ook afzonderlijke kerken.
Ik ging daar uit nieuwsgierigheid eens binnen. Het orgel dreunde, de stemmen zongen, de hanglampen verlichtten het gewelfsel en de naar omhoog gewende wezens. Er lag iets diep gemoedelijks in het toneel. Het was alsof die arme lieden, in hun bede tot de Heer, het eeuwenlange lijden van hun verdoemd ras als offerande opdroegen.
Hun zachte, treurige zangen, hun brave, onderworpen aangezichten, hun smekende houding, gans het tafereel herinnerden mij onweerstaanbaar enkele bladzijden van het onsterfelijk: Uncle Tom's Cabin en ik dacht toch, dat het verband tussen deze ongelukkigen en de evangelische god, die zij aanbaden, zeker wel nauwer is dan dit van alle andere volken der aarde.
Kerkhof en kerk zijn zo nauw aan elkander verwant, dat ik deze schets niet wil eindigen, zonder ook een woord van de Amerikaanse kerkhoven te zeggen.
De Amerikaan verstaat gans anders, en zeggen wij het maar, op veel heerlijker wijze dan wij, het karakter en de versiering van deze uiterste rustplaatsen; en onder al degene die ik ken, zijn er voorzeker geen, waarvan de pracht, de grootsheid en aangrijpendheid die van het kerkhof van Greenwood, te Brooklyn, kunnen evenaren.
Het ligt, enkele mijlen buiten de stad, op een bergachtige bodem, 't Is in de herfst, gedurende het tijdstip, in Amerika onder de naam van ‘Indian summer’ bekend, dat men dit bezoek, die bedevaart, hoeft af te leggen, om er een oprecht
| |
| |
onvergeetbare indruk van mee te dragen.
De Amerikaanse kerkhoven, zijn niet, zoals de onze, schier uitsluitelijk met iepen, cypressen of treurwilgen beplant. Allerlei struiken, bloemen, bomen, een veelvoudige en afgewisselde wasdom, doormengen en schakeren er zich, als in een prachtig park. Daartussen pronken als kunstbeelden en monumenten de zerken van de doden: daarover glanzen en stralen de tinten van de Amerikaanse najaarspracht. Och! welke kleuren zal ik vinden om de luister, de rijkheid van tonen en schakeringen terug te geven, waarmee de ‘Indian summer’ de heerlijke Amerikaanse natuur versiert? Zij, die Amerika bezocht hebben, zullen mij wel begrijpen; maar kon ik mijn verven op het doek brengen, degenen die het schouwspel nooit zagen, zouden mij zonder twijfel van de gekste overdrijving beschuldigen. In de lovers speelt een mengeling van glanzend geel, van bloedig rood, van brandend vermiljoen, somtijds van teder groen, met somber bruin en bijna zwart ertussen, die u vaak onvrijwillige kreten van verbazing en verwondering ontrukt. Somtijds, op zekere afstand van u, ontwaart gij een hoge grijze rots, die van onder tot boven met ontelbare, grilligvormige, somberrode kloven doortrokken schijnt. Gij komt er bij; 't is een enkele slingerplant, die daar van de voet tot de top haar verward net heeft gespannen, gelijk aan een aantal vlietjes van 't zuiverste bloed. Andermaal rijst als een tovergodinnetje, uit het midden van 't gouden en purperen lover, een rank en slank boompje op, dat, hoger, rijker, prachtiger van lovertinten dan al de anderen te zamen, uw hart, uw oog aan hem gebonden, geboeid houdt. Het schijnt te branden, zijn bladertjes trillen als vlerken; het is alsof het u in het voorbijgaan vasthield om u, gloeiend van schoonheid en hoogmoed, toe te roepen: ‘Maar zie eens,
maar bewonder toch eens hoe onvergelijkbaar schoon ik hier sta’. Ik heb dergelijk schouwspel gezien langsheen de boorden van de ‘Hudson river’, toen de zon, een glanzende, gouden avondzon, op zulk een lover haar laatste stralen zond, en op dat ogenblik heb ik gewenst, ja gewenst, dat de personen die met mij op het dek van de stoomboot zaten, wel eens zouden verdwijnen, om mij daar gedurende enige stonden, alleen, op mijn beide knieën, met
| |
| |
de hoed af en de handen gevouwen, dat schouwspel te laten aanbidden.
In zulke glorie is, bij najaarsdagen, het kerkhof van Greenwood gehuld. Welk gevoel u daar, bij het schielijk contrast van die woelige stad, die gij komt te verlaten, met die rustige, eenzame grafplaats aangrijpt, is onuitsprekelijk. Wat is het daar kalm en schoon! Welke rust! - Welke stilte! 't is alsof het werkelijke leven eensklaps verzwond om u in het geestelijke te leiden. Dáár, tussen die pronkende marmeren zerken, fluistert er niets dan het gelispel van de krekels in 't gras, het gemurmel van de wind in het lover, de zucht van de dorre, krakende blaren onder de voet. Alles spreekt er tot het gemoed, alles doet er mijmeren en peinzen. Is het enkel toevalligheid of sterven er wezenlijk meer jonge mensen in Amerika dan elders? Althans, bijna al de eerste grafsteden, die mijn ogen troffen, zijn die van jonge lieden. Dit maakt de indruk nog inniger, nog dieper en werktuiglijk staart en leest men van graf tot graf. Hoe plechtig en schoon! De Amerikaan, zo prozaïsch in het werkelijk leven, heeft, in zijn eenvoudigheid zelf, voor de dood nergens geëvenaarde denkbeelden en woorden weten te vinden. Somtijds, bij het omdraaien van een dichte pijn- of iepenhaag, treffen u, als een pijl in het hart, de enkele, op een witte zerk ingebeitelde woorden:
Here is reposing mij dear mother.
Anders leest gij er niets op, naam en datum staan langs achter; maar boven op het monument is een marmeren beker, nog halfvol met water, en daarnevens ligt een stervend duifje met neerhangend kopje en halfopen bekje, waarin een klein, rood blaadje, van een langs het graf opgeklommen plantje, als een druppeltje bloed heeft geschilderd. Zacht en poëtisch zinnebeeld van een te vroeg gebroken levensloop! Verder ziet gij, door jonge twijgjes omringd, een minder zerkje, dit van een klein kind. Een wit, gelijk een hondeke op zijn uitgerekte voorpootjes ingesluimerd schaapje, prijkt er vanboven, tussen de wenende wilgetakjes, en daaronder staan de naiëve, als een moederkus tedere woorden:
| |
| |
Sleep quiet sweet darling.
Hier en daar ziet gij nog op een nederig, met gras begroeid plekje, een klein Amerikaans vlaggetje, dat er staat te bleken. Daar ligt een voor het vaderland gestorven soldaat, en, hoe gering ook zijn laatste rustplaats weze, toch heeft zij wellicht in het oog van de Amerikaan meer waarde dan de pronkende monumenten.
Gij gaat en kijkt en leest. Van lieverlede wordt de indruk steeds aangrijpender. En evenals voor de kerkjes vindt gij hier nogmaals het princiep van nationaliteit, de liefde voor het vaderland terug. In alle talen, in alle vormen zijn de opschriften. Gij gaat, en eensklaps, aan de omdraai van een laan, staat gij voor een schouwspel, dat u, door onbeweegbaarheid geslagen, van ontroering en bewondering doet trillen. Aan uw voeten, in een diepte, met een verschiet dat uren uitgestrektheid heeft, ontrolt zich een onvergelijkbaar tafereel: de zee, met kleine, kleine eilandjes en nog kleinere zeiltjes bezaaid, ligt in het midden. Wit en glanzend als zilver strekt zij twee reusachtige armen naar het land uit, die aan het toppunt, gelijk twee handen vergaderd, een groot zwart, dampend eiland omhelsd houden. Duizenden verdoofde stemmen en geruchten, 't gebrom, de woeling, het leven van twee miljoen mensen stijgen daaruit, als uit een kolossale vuurmond, op. En juist als ware die omarming al te eng, te nauw geweest, is er rechts en links een deel van 't zwarte, dampend eiland aan de witte armen ontsnapt, dat zich daar buiten op de hellende oevers heeft uitgespreid, 't Is het panorama van New-York, met Jersey-City en Brooklyn, zijn beide zustersteden.
Maar gaat en kijkt. Zonder einde is het schouwspel afgewisseld. Soms twijfelt men of men inderdaad wel een kerkhof bezoekt. De ontelbare, rijkkleurige parkjes, recht en regelmatig aangelegd, de kleine, witte zerkjes doen aan een tentoonstelling van bloemen denken. Andermaal waant men zich in volle wildernis. De weg klimt naar omhoog, slechts een of twee reusachtige grafzuilen prijken op de hoogten, het keizand kraakt onder de voet, men ziet een vrouw, in rouwgewaad, met een klein meisje aan de hand in een kronkelende zijlaan verdwijnen. En dan opnieuw komt men voor
| |
| |
een opening en staat men, als vernield in zijn nietigheid, boven de brommende vuurmond, boven het onvergelijkelijk schouwspel, boven het eindeloos panorama van New-York en zijn zustersteden. Dit zicht, weldra onophoudelijk, bij elke stap schier herhaald, wordt op den duur zo aangrijpend, zo overweldigend, zo hevig; het onmiddellijk contrast van die woeling en die rust is zo groot, zo treffend, dat men zijn hart als van benauwdheid voelt krimpen en onvrijwillig tranen in de ogen opwellen. Welk contrast inderdaad en wat schijnt alles hier de kenspreuk: ‘time is money’, die enkele mijlen vandaar het ganse leven beheert, te logenstraffen! Neen, neen, tijd en geld hebben hier geen beduidenis meer. Alleen het hart, het gevoel, de gedachte spreken nog. Ginds woelt en krioelt de driftige, de nietige, de machteloze mensendrom, hier heerst de onverdeelde rust, de volkomen bevrijding, de laatste, de uiterste, de eindeloze nietigheid van alles. 't Is alsof ieder van deze zerken een vraag: Waarom hebt gij uw ganse leven gezwoegd? en het bittere antwoord: Om tot hier te geraken, behelsde. En zelfs die grootse, eeuwentrotserende monumenten, die gouden bomen, die, als tranen, blaren wenen, dat somber en onveranderlijk pijn- en iepengroen; tot zelfs het verwijderde gebrom van die woelende stad, met de plechtige roep van de stoomboten, die daar komt uitsterven, schijnen tevens te bevestigen dat, ja, de onbeweegbaarheid veel langer dan de woeling is, de dood veel langer dan het leven.
Aldus zijn de schone Amerikaanse kerkhoven.
Vóór menigvuldige jaren reeds, voorspelde Tocqueville, dat de Amerikaanse godsdiensten, onder de invloed van de democratie, ten slotte op het pantheïsme zouden uitlopen. Voor de heer Goblet d'Alviella is dit tijdstip gekomen. Na op kundige wijze de ontwikkeling van de godsdiensten in al hun veranderingen gevolgd te hebben, komt hij tot het volgende besluit: ‘Si nous nous arrêtons aux dernières phases du mouvement rationaliste qui a débuté par la révolte de l'unitarisme contre les dogmes de la prédestination et de la Trinité, nous trouvons partout, comme tendance affirmative, à côté du libre examen parvenu à ses dernières limites, le sentiment
| |
| |
d'un Être absolu qui se révèle dans la nature sous l'infinie variété des phénomènes’. En enkele regels verder: ‘C'est, en résumé, le panthéisme qui coule à pleins bords dans les régions avancées de la pensée religieuse aux Etats-Unis’. Ten volle delen wij hier de mening van de schrijver, maar zijn woorden zelf dienen ons nogmaals tot staving van hetgeen wij vroeger zegden: namelijk dat juist die ‘régions avancées’ waarvan hij spreekt, slechts de raffinés, de ‘dilettanti’, de aanleiders van een beweging zijn, die door de grote meerderheid van het volk nog niet begrepen wordt. De strekking echter bestaat. Men zou verblind of weinig oprecht moeten zijn, om zulks te loochenen. De vooruitgangsgeest van de Amerikaanse natie, de vrijheid van onderzoek, de ganse democratische inrichting van het land, leiden het volk langs deze weg. Doch, twee grote hinderpalen zullen wellicht nog lang de rasse vordering van de gedachte en de ertoe vereiste eenheid tegenhouden: i. 't gebrek aan gelijkheid van opvoeding van de Amerikaanse burgerij; 2. de verdeling van de godsdiensten volgens nationaliteit. Althans dit zijn slechts tijdelijke hinderingen. De lering is ontkiemd, zij zal opgroeien. Zelfs de materiële toestand van het huidige Amerika werkt daar beduidend in mee. De rijk geworden Amerikaan begint zijn ondergeschiktheid op intellectueel gebied te gevoelen. Hij poogt, zo niet zichzelf, ten minste zijn kinderen op de hoogte van de verstandelijke beschaving te brengen. Daarbij sterft de zoete herinnering aan de geboortegrond met hem uit. Hij was Duitser, Fransman, Vlaming, maar hij is in Amerika
gehuwd en zijn kinderen worden Amerikanen, die met het eerste vaderland zelfs in het minste verband niet meer staan. Van een andere kant is in Amerika, evenals ten onzent, de tijd van ras en overvloedig geldgewin over. De al te grote landverhuizing in de jongste jaren heeft de opbrengsten van het land te zeer verdeeld, verminderd, op ettelijke plaatsen uitgeput. Amerika, genoeg eigen volk bezittende, zal de uitwijking tegenhouden; een eerste bewijs daarvan is reeds de nieuwe wet op de landverhuizing en eindelijk zullen de Verenigde Staten het lot ondergaan van alle andere naties: namelijk, dat de vreemdelingen, die er nu wellicht nog in meerderheid zijn, er slechts een afhankelijke plaats meer zullen vervullen. Dan
| |
| |
eerst zal ook het volk wezenlijk rijp worden voor de godsdienstige beweging tot het panthëisme, naar hetwelk hem zijn strekkingen en sympathieën schijnen te leiden.
Mag ik het bekennen? Niet zonder een gevoel van weemoed zie ik zulke gebeurtenis tegemoet. Voor mij heeft die verdeling van godsdiensten volgens land en moedertaal iets naïefs, iets aandoenlijks, dat ik niet uitspreken kan. Die ontelbare kerkjes van de Amerikaanse steden maken op mij dezelfde ontroerende indruk, als de oude molens, de oude kastelen en de oude kerkjes van ons dierbaar Vlaanderen. Het zijn als stipjes poëzie, die boven de monotonie van de droge werkelijkheid uitsteken.
Helaas! zij moeten vallen en verdwijnen. Zij zullen sterven een voor een, gelijk de bomen uit het bos, dat in landouw veranderd wordt; gelijk alles wat in de oorspronkelijke natuur met de beschaving in aanraking komt. Aldus is alle schoonheid, alle schilderachtigheid, alle poëzie van lieverlede uit het Amerikaans bewoonde landschap verdwenen; aldus staan - o ontheiliging! reeds rokende, onterende fabrieken op de boorden zelf van de wonderschone Niagara-Falls. Ze moeten sterven dus en zeker zullen eenheid, vrijheid, waarheid, rede een zegepraal gewonnen hebben, maar het zal niettemin een nieuw en groot prozaïsme te meer zijn, in het reeds zo diep prozaïsche Amerika.
Nevele, juni 1888.
|
|