Verzameld werk. Deel 7

[p. 184]

Over Nos frères farouches, van Jules Renard

In Remy de Gourmonts: Livre des Masques staat, onder meer, een tekening, een ‘masqué’, van Jules Renard, door Valloton gemaakt. 't Zijn niets dan enkele krabbellijntjes, een tiental stippeltjes in plaats van haar, twee kleine ronde gaatjes voor de ogen, een streepje voor de mond; maar er spreekt zoveel scherpte en leven uit, dat men het ‘masker’ van de beroemde ‘Poil-de-Carotte-auteur’ niet meer vergeet.

Ik moest er weer aan denken, en zag hem nog eens vóór mij, zoals hij daar getekend stond, terwijl ik dezer dagen, zijn jongste werk Nos Frères Farouches aan 't lezen was.

Nos Frères Farouches, dat zijn de boeren, in casu de Franse boeren uit ‘le Nivernais’ waaronder Renard nu 's zomers leeft. Het zijn geen gewone novellen of verhalen, die hij van hun leven en hun zeden heeft gemaakt, maar meestal korte noteringen, ook in zijn langere vertelsels; scherpe, rake beelden, eigen impressies, vol van een diep-verborgen ontroering soms, die hij met kracht schijnt in te houden. Alles is echt, spontaan gevoeld en direct weergegeven, met een verrassend en verrukkend ‘intimisme’.

Als taal: de perfectie. ‘Le terme propre’ en meteen ‘le terme pittoresque’ is hem ingeboren. Met precies de nodige woorden, zegt hij precies wat hij te zeggen heeft. Hij is ‘raak’ in de raakste zin van 't woord.

Het gevolg daarvan is, dat al zijn types met een ongelooflijke waarheid en intensiteit schijnen te leven. Men voelt het intuïtief: zó zijn ze, die althans, die hij gekend en beschreven heeft. Hij tekent ze niet laag, niet hoog, niet gepoëtiseerd en niet verdierlijkt; hij tekent ze echt, écht.

Tussen die mensen en de dieren waar zij dagelijks mee omgaan, is de afstand niet zeer groot. Mens en dier voelen,

[p. 185]

begrijpen elkander. Zo b.v. de boerenwerkvrouw Ragotte, waar zij in de wei haar koe gaat halen.

‘Les mains jointes sur le ventre, Ragotte va chercher la vache au pré. Elle y va lentement, comme si elle priait, mais prier ce serait déjà trop penser; elle ne pense à rien.

Elle ouvre la barrière et prend la rouette qu'elle a cachée au pied de la haie, ce matin, en amenant la vache.

Elle appelle: - Jaunette! Jaunette!

Jaunette, qui mangeait, lève sa lourde tête, et c'est étonnant qu'elle ne dise point:

- Tiens! voilà Ragotte.

Jaunette ne bouge pas.

- Qu'est-ce qu'il y a!

Ragotte casse une branche de noisetier garnie de feuilles fraîches et la lui montre de loin.

- Faut-il que j'aille te chercher? Tu ne voudrais peut-être pas!

Mais Jaunette a vu et hésite à peine. Elle s'ébranle et vient toute seule. Elle arrive, le ventre rond, les cuisses écartées sur le pis. Elle apporte le pis à Ragotte, qui le soulage, matin et soir, comme par amitié.

D'un coup de langue, Jaunette attrape les feuilles du noisetier, et Ragotte lui dit:

- Vieille gourmande.

C'est le seul défaut qu'elle lui connaisse, la gourmandise. Elle le lui reproche, sans malice, comme une parente pauvre peut se permettre de le faire à une parente plus pauvre.

Jaunette s'arrête à chaque pas pour donner des coups de langue rapides à l'herbe de la route. Elle suit le fossé et passe si près du bord que Ragotte tremble. Parfois, un sabot de Jaunette glisse, mais, grâce au ballonnement de son ventre énorme, elle s'équilibre.

Il semble à Ragotte que c'est elle-même qui porte le pis fragile et plein de lait, et elle se raidit de peur d'en perdre une goutte’. Niet minder knap is de auteur, waar hij de natuur noteert. Je knikt onwillekeurig met het hoofd onder het lezen, je juicht inwendig van verrukking; je weet het, je voelt het, je ziet het: 't is juist, 't is raak, 't is écht!

Wie voelt de ganse weemoed van de herfst in deze enkele

[p. 186]

woorden niet:

‘Pour les mystères de sa métamorphose, la nature s'enveloppe d'une brume épaisse où les corbeaux nagent et crient au secours’.

En ook de pracht van de laatste schone dagen:

‘Le crépuscule est prolongé par un crépuscule de feuilles rousses. Les cimes ardentes de ces peupliers ne doivent pas s'éteindre la nuit’.

Of nog dit treffend beeld van najaarsstemming in een donkerblauwe sterrennacht:

‘Il fait nuit quand passe au-dessus de ma tête un vol de grues dont je reconnais le cri.

Je ne les distingue pas, mais j'entends battre leurs ailes, et je ne vois que des étoiles. Une étoile filante raye le ciel et il me paraît que sa trajectoire silencieuse perce le vol des grues, que leurs cris de ralliement redoublent et que tout le long de leur voyage on tire sur elles avec des étoiles, sans fumée et sans bruit’.

Moralist is Renard in 't geheel niet. Dat gaat buiten hem om. Hij noteert maar, concludeert nooit, of bijna nooit. Ternauwernood laat hij af en toe doorschemeren dat hij ongodsdienstig en toch innig barmhartig is. Kies is hij ook, al schrikt hij nooit voor 't echte woord terug. 't Is of de krasse woorden uit zijn pen iets van hun weerzinwekkende barheid verloren. Daarbij bezit hij een tact om sommige dingen te doen voelen zonder ze te noemen, waarbij aanstoot-geven een onmogelijkheid wordt. Aldus b.v. waar hij ons, zonder één enkel woord van duidelijke affirmatie, de wel-duidelijk walgwekkende vuilheid van de behoeftige, zevenentachtigjarige Honorine laat ‘voelen’. Honorine komt elke dag bij Renard en krijgt er een kop koffie en wat eten. Maar zij komt er niet ‘in’ huis, zij heeft er haar plaats, buiten, op een bank, waar men haar alles aanbrengt.

‘Elle entre par la porte du jardin, - zo schrijft Renard - et s'assied sur un banc qui ne sert qu'à elle, et qui sera repeint après sa mort’.^1.

Gloriette, - Renards vrouw - apporte la tasse profonde

1. Alle cursivering is van mij. C.B.

[p. 187]

comme une tinette, réservée à Honorine (après sa mort on cassera la tasse) et deux larges tranches de pain.

Ne lui donnez pas de café pour qu'elle puisse le faire elle-même, elle le passe dans son mouchoir,’ zegt Ragotte, - Renards werkvrouw! - tot haar meesteres.

Eindelijk is Honorine vertrokken en: ‘Elle partie, on se gratte machinalement toute la soirée’.

Dat ganse verhaaltje, Honorine, is trouwens een wonder van knappe notering. De goedheid, de stumperigheid, de domheid, de koppigheid, de sluwheid en ook de kwaadaardigheid van zo een tragische, stokoude bedelares, zijn er treffend en ontroerend in weergegeven. Het vormt op zichzelf een compleet beeld van een stukje landelijk leven, beter, raker en intenser wellicht dan het eerste, omvangrijker, toch ook zo raak-en-intens-levend verhaal van het boekje: Ragotte getiteld.

Zie maar dit portret van Honorine, terwijl ze, eenzaam langs de wegen, naar het huis van haar weldoeners gestrompeld komt:

‘Elle ne marche pas vite de peur de perdre ses savates. Elle s'arrête souvent, cherche son équilibre, hausse les épaules et dit des mots.

C'est son bâton qui repart le premier et fait le premier pas. Il doit savoir marcher, depuis le temps! Si la vieille meurt, hors du village, il est capable de rentrer tout seul à la maison’.

Na het kopje koffie en de boterhammen zit Honorine slaperig op de bank.

‘Tandis qu'Honorine sommeille, il faut regarder une fois de plus sa figure, de moins en moins agréable aux yeux. On dirait qu'une bête l'a longtemps grattée pour y faire son gîte; c'était trop dur; la bête a renoncé’.

Haar weldoeners, bang dat haar een ongeval zou overkomen, hebben haar afgeraden, ja, verboden, op marktdagen naar de stad te gaan. Doch Honorine neemt er al niet veel notitie van: ‘Malgré ma défense, elle est retournée à la ville. Nous l'apercevons qui revient par la traverse des champs, si courbée qu'elle paraît sans tête, et que son bâton, où ses deux mains s'appliquent comme des noeuds, est plus haut qu'elle.

Le vent lui relève son fichu, ses cotillons, et la fait chanceler

[p. 188]

sur les mottes.

A chaque instant, elle s'arrête et se redresse pour voir si le village s'approche, et non par peur de se tromper de chemin, car elle est apprivoisée’.

Hoe oud en sukkelachtig ook, is Honorine toch nog helder en slim genoeg om van ieder mogelijk voordeeltje te profiteren. Het heet dat ze doof is, maar alleen voor wat ze niet graag horen wil. De vorige dag had ze een krop sla gekregen, en heeft die verloren. Zij komt terug en zegt:

- Si seulement vous me donniez un pied de cette salade. Elle va monter! elle monte vite de ce temps-là.

- Vous avez laissé perdre celle d'hier.

Honorine n'entend pas.

- Prenez-en un autre pied.

Honorine entend’.

Zij wordt zo afgeleefd en stakkerig, dat zij zich haast niet meer kan bewegen.

‘Elle ne s'embarque plus qu'avec un bâton et un parapluie. Du train dont elle va, chacune de ses sorties est un si long voyage que le temps peut bien changer en route’.

Maar tóch blijft ze komen, en: ‘va s'asseoir au bord du vivier, geignante, et sa tête ne fait que retomber dans ses épaules. On la surprend toujours comme si on la réveillait’.

Haar weldoeners, door meelijden bewogen, zenden haar koffie, eten, geld aan huis, om haar die lastige tochten te sparen, maar het helpt niets, zij kunnen haar niet kwijt meer raken: krukkend en slepend komt ze toch nóg terug, ‘elle a beau avancer à peine, comme si elle se déracinait à chaque pas, bientôt la revoilà encore!’...

Renards natuurgevoel is, zoals ik zei, niet minder diep, en raak en scherp in uitdrukking, dan zijn mensentypen-waarnemingsvermogen. In een aantal korte schetsjes en noteringen, die hij ‘Histoires Naturelles’ betitelt, typeert hij zomaar leukweg, met losse hand, kleine tafereeltjes, kern en essentie van dingen, in schijn onbeduidend, maar zó waar en echt gezien, met zó innig-veel gevoel voor ‘l'âme des choses’, dat men ze zich haast niet anders meer kan voorstellen:

‘Le Corbeau.

[p. 189]

L'accent grave sur le sillon.

Canards.

Devant la porte fermée, ils dorment tous deux, joints et posés à plat, comme la paire de sabots d'une voisine chez un malade.

Le Brochet.

Immobile à l'ombre d'un saule, c'est le poignard dissimulé au flanc du vieux bandit.

Le Ver Luisant.

Cette goutte de lune dans l'herbe.

L'écureuil.

Leste allumeur de l'automne, il passe et repasse sous les feuilles la petite torche de sa queue.

Le Hanneton.

Un bourgeon tardif s'ouvre et s'envole du marronnier. Plus lourd que l'air, à peine dirigeable, têtu et ronchonnant, il arrive tout de même au but, avec ses ailes de chocolat’.

Wel eens is de schrijver ondeugend:

‘Le Taureau.

Comme il me regarde!

N'aie pas peur, Gloriette, il voit bien que tu as l'air d'une honnête femme’.

En dan weer innig-poëtisch:

‘Le Pinson.

Au bout du toit de la grange, un pinson chante. Il répète, par intervalles égaux, sa note héréditaire. A force de le regarder, l'oeil trouble ne le distingue plus de la grange massive. Toute la vie de ces pierres, de ce foin, de ces poutres et de ces tuiles s'échappe par un bec d'oiseau.

Ou plutôt la grange elle-même siffle un petit air’.

En, om te eindigen, dit meesterstukje van schalkse persiflage:

‘La Chèvre.

Personne ne lit la feuille du journal officiel affichée au mur de la mairie.

Si, la chèvre.

Elle se dresse sur ses pattes de derrière, appuie celles de devant au bas de l'affiche, remue ses cornes et sa barbe, et agite la tête de droite et de gauche, comme une vieille dame qui lit.

Sa lecture finie, ce papier sentant bon la colle fraîche, la chèvre le mange.

[p. 190]

Tout ne se perd pas dans la commune’.

Zo is dit nieuwe boek van Jules Renard. Ik koos slechts enkele garven uit een weelderige oogst, doch meen er genoeg van gezegd te hebben om er een belangstelling voor op te wekken, die het óverwaard is.