woord onder haar scherpe pen. Wat bedoelt zij, de hoog boven de kleinzielige begrippen van haar wereld staande vrouw, met dat lege woord? Ik denk haast dat ze zich verkeerd uitdrukt, en dat, wat zij fatsoen noemt, feitelijk een intiem geraffineerd gevoel van haar eigen kiese jonkvrouwelijkheid is, een natuurlijk verschijnsel van haar afkomst en opvoeding. Het zijn bij haar wellicht als heel fijne voelhorens die pijnlijk terugkrimpen voor alles wat te ruw en te rauw is. Vandaar misschien haar overdreven, onbillijke, instinctieve afkeer van het realisme, ja, van de gewone, natuurlijke, fysiologische waarheid van het leven, hetwelk gedeeltelijk voor haar gesloten blijft. Ik houd het er voor dat zij een, door weinigen begrepen, en wellicht moeilijk te verwezenlijken, maar toch heel mooi levensideaal in zich omdraagt, iets zachts en goeds onder haar oppervlakkige scherpheid, iets dat heel rein en hoog tot een groot geluk zou kunnen opbloeien, als het eenmaal de goede streling van harmonieus medevoelen mocht ontmoeten.
Is dit haar ideaal van 't leven van een vrouw niet een hoog en mooi en gezond ideaal:
‘Ik zie haar werk als dat eener aanvulling, eener volmaking van het zijne (den man); en dat in de alleréérste plaats, zoo ze zijn mag de moeder en opvoedster zijner kinderen, die ze van hem en door hem ontving. Maar, zoo haar dat hoogste vrouwengeluk ontzegd bleef, dan als de bescheiden, in het verborgen liefde spreidende vriendin; die weet te helpen en te steunen op duizenderlei wijzen; wijzen die ze zelve altijd wéét te vinden, zoo ze rechtgeaarde vrouw, geen derde-geslachtsproduct is’.
Over boeken en schrijvers lijkt mij een heel eigenaardig, wel wat disparaat ensemble, met veel moois tussen het minder goede, dat zeker geen enkele lezer onverschillig zal laten.