Dagen door Stijn Streuvels
Uitgever L.J. Veen, Amsterdam.
- Maar wat vinden de Hollanders nu toch voor moois in 't werk van die Stijn Streuvels? vroeg mij onlangs iemand in Vlaanderen, die zich goed op de hoogte houdt van wat in Noord-Nederland op letterkundig gebied ontstaat.
- Voornamelijk de taal, zei ik. - Voornamelijk en in de eerste plaats wat ze noemen: de eigenaardige, naïeve, zoetgevooisde Vlaamse taal.
- Maar dat ís geen taal! riep de man. - Nergens wordt ze zo gesproken. Het is een gemengd samenraapsel van officieel woordenboek-Vlaams, van gewoon goed Nederlands en van gewestspraak. Eenheid, echtheid bezit ze niet. Het is een door Streuvels zelf uitgedacht compromis van alles wat door elkaar, en 't geen de Hollanders eigenaardige naïveteit noemen is eenvoudig onbeholpenheid!
De man overdreef en ik ging er niet verder op door. Maar, in Holland teruggekeerd, vroeg ik op mijn beurt aan een Hollander, die veel belang stelt in de Vlaamse letterkunde:
- Vertel jij mij nu eens, wat vinden jullie Hollanders eigenlijk zo mooi in 't werk van Streuvels?
- Eerst en vooral de taal, de eigenaardige, naïeve, zoetgevooisde Vlaamse taal, antwoordde de man dadelijk, precies zoals ik aan de Vlaming had geantwoord.
- Maar kan je die wel altijd goed begrijpen? vroeg ik.
- Niet altijd, bekende hij. - Maar, voegde hij erbij, - zelfs dáár waar ik niet goed begrijp vind ik het tóch nog mooi, en misschien nog mooier dan waar ik wél begrijp.
Ik keek de man even aan, of hij mij soms voor de gek hield. Maar heel ernstig voer hij voort:
- 't Is als muziek, of poëzie. Daar hoef je ook niet alles duidelijk van te begrijpen; je moet het maar voelen.
Van zijn standpunt beschouwd had de Vlaming gelijk. De taal