Verzameld werk. Deel 7
(1982)–Cyriel Buysse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Vlaamse kroniek
| |
[pagina 3]
| |
Belgische intellectuele toestandenIVlaanderen ontwaakt! Vlaanderen is wakker!... Herhaaldelijk horen wij die juichkreet van herleving aanheffen, en terwijl schuimt het bier in de glazen, en heldenzangen klinken, een beetje hol, omdat men toch wel voelt dat nog niet zo heel veel is gebeurd tot staving van die geestdrift. Toch is er iets gebeurd, en elke dag komt er wat meer. Er is een herleving, een bewustzijn, onrijp nog en onzuiver, maar een bewustzijn althans, van hogere nationale eigenwaarde. Er werd heel wat gedaan in een grond die sinds vele jaren haast volkomen braak lag. Men spreekt Nederlands, of mag het spreken, in raden en justitie-hoven; er wordt in 't Nederlands gedoceerd; men heeft Nederlandse opschriften van straten en op publieke gebouwen naast de Franse, en, in menige plaatsen, zelfs tot uitsluiting van de Franse. Steeds talrijker ook verschijnen de in 't Nederlands opgestelde couranten. Vroeger leek het ‘flamingant-zijn’ belachelijk in de ogen van het groot publiek. Heden ten dage is het voor velen een eer en een trots zich overal als flaminganten aan te melden. En het wordt meer en meer van 't Vlaamse element, dat Vlaanderen zijn verheffing verwacht.
De toestanden in Vlaanderen zijn heel duidelijk afgetekend. Vlaams... Frans. Voor een gedeelte van de bevolking (de meer gegoede klasse) is de omgangstaal algemeen Frans (zij het dan ook soms heel lelijk Belgisch-Frans). Voor de mindere klasse is de omgangstaal het Vlaams, of, juister gezegd, een of ander Vlaams dialect, zeer verschillend van stad tot stad en van gewest tot gewest. Zo verschilt b.v. het Vlaams dat te Antwerpen gesproken wordt enorm veel van dat wat gebruikt wordt te Gent, wat op zijn beurt ook heel anders is dan de gewestelijke spraak van Brugge. Beiden, Franssprekenden en | |
[pagina 4]
| |
Vlaamssprekenden, hebben natuurlijk hun couranten; maar hier vertoont zich het zeer eigenaardige verschijnsel dat de Franssprekende Belg zijn intellectueel voedsel vindt in dagbladen, die opgesteld zijn in een taal, zoals hij die ongeveer spreekt, terwijl de Vlaamssprekende Belg dat zelfde voedsel moet zoeken uit couranten die geschreven zijn in een taal zoals hij die per se niet spreekt. Vandaar, al dadelijk, een ondergeschiktheid van het Vlaams element, tegenover het Frans. De Frans-Belgische courant mag in ‘mooie’ taal geschreven zijn, zo mooi als het maar kan, het stoort zelfs de gewoonste lezer niet; integendeel. Hij voelt iets van dat mooie, het klinkt hem ‘echt’; hij zou zichzelf geenszins aanstellerig noch overdreven vinden, als hij ook, in 't alledaagse leven, sprak, of spreken kon, zoals de courant schrijft. Want laten we 't in godsnaam niet vergeten of niet loochenen: de Vlaming heeft, - buiten zijn zelfstandigheid als Vlaming, - veel van een Fransman in zijn aard en zijn karakter, en lijkt doorgaans, in zijn manier van leven en de dingen op te vatten, meer op een Fransman dan op een Noordnederlander, hoever hij ook, wat de taal betreft, van de eerste verwijderd is, en des te dichter bij de tweede schijnt te staan. Dat is een feit dat niet kán geloochend worden. Het Vlaamse volk, vertakking van de grote Nederlandse stam, ís een zelfstandig ras of zal het worden, maar als men vergelijken wil, dan staat het, - toch op dit ogenblik nog en ondanks de taal, - dichter bij Frankrijk dan bij Holland; en daarom heb ik ook wel eens de waarheid betwijfeld van deze m.i. te algemeen in absolute zin gebruikte kernspreuk: ‘De taal is gansch het volk’. Doch heel anders als boven beschreven, is het geval met de in 't Vlaams opgestelde couranten. De zoveel mogelijk beschaafde taal, die daarin wordt gebruikt, lijkt vals, en stijf, en aanstellerig, en conventioneel, in verhouding tot het algemeen gesproken omgangsdialect. De Frans-Belgische courant spreekt met de klank van een stem uit het volk (wel te verstaan uit dit gedeelte van het volk dat het Frans als ‘natuurlijke’ taal gebruikt); maar de in 't Vlaams opgestelde courant luidt tot nog toe als de wanklank van een stem buiten het volk. Er ontbreekt harmonie!... | |
[pagina 5]
| |
Het eerste streven (dat spreekt vanzelf) moet zijn om die verbroken harmonie tussen volk en taal weer te herstellen. Hoe zal men het bereiken? Zal de geschreven taal tot de verschillende gewestelijke dialecten afdalen, of zal zij die, integendeel, in de beschaafde taal trachten op te nemen en te versmelten. Dit laatste zal wel het hoofdzakelijk streven en wellicht het eindelijk resultaat zijn. Er moet een algemeen beschaafde, zowel gesproken als geschreven Vlaamse taal tot stand komen. En hier treden dadelijk de grote leermeesters op de voorgrond: de courant en het boek. Vooral aan de courant, die overal verspreid, direct en dagelijks tot het volk kan spreken, wordt de gewichtige taak opgedragen. Zij moet ons voorlichten, ons de goede weg aanwijzen. Door haar pogen moet het, hoofdzakelijk in de eerste opleiding, lukken of mislukken.
Tot nog toe, helaas! is het niet goed gelukt. De Vlaamse dagbladen, ofschoon ieder jaar talrijker, en steeds meer en meer onder het volk verspreid, staan nog te veel buiten het volk dat zij tot hoger bewustzijn en opvoeding moeten leiden. Waarbij komt dat? Is de opvoedingsmethode slecht? Of wil het volk niet gaarne mee, uit onverschilligheid, uit laksheid?... Of is 't ook iets dat nog heel ruime tijd moet hebben om tot rijpheid te komen? Iets dat er wel eens komen zal, maar eerst na lange, lange jaren vol strijd en teleurstellingen? Merkt men dan toch reeds enige vooruitgang? Of is de toestand nog precies dezelfde als vóór jaren? Er is vooruitgang. Dat lijdt geen twijfel. Het Vlaamse volk is niet meer zo onverschillig als eertijds. Het wil wél gaarne leren, het wil mee, al gaat het dan ook nog heel langzaam. De allereerste ontwikkelingsperiode heeft het reeds achter de rug, en niet zonder graagte en verlangen staart het naar de toekomst uit.
Als de drukpers nu maar 't nodig geestesvoedsel verder geven kon! - Helaas!... het Vlaamse volk heeft recht tot klagen. Algemeen wordt het, wat dat betreft, heel slecht verzorgd. Over het hele Vlaamse land, niet enkel in steden en dorpen, maar tot op de | |
[pagina 6]
| |
achterlijkste wijdten van het platteland, worden, heden ten dage, elke dag kleine Vlaamse couranten verspreid, die door het mindere volk gelezen worden. De lust tot lezen is er, en wordt met de dag aldoor groter; doch neem maar even die gazetjes op, en terstond zult ge zien, wat voor onvoldoende voedsel de naïeve lezer daar wordt voorgedist. Vooreerst de stelselmatige tendentieuze richting, al naar gelang van de politieke gezindheid van 't blaadje. Een van die blaadjes is in handen van de klerikale partij, en alles wat er in voorkomt, tot zelfs de ‘faits-divers’ soms, draagt de stempel van dat politieke drijven. Een tweede is beheerd door liberaal-gezinden, en draagt de politiek-liberale stempel, een derde is socialistisch, een vierde christelijk-democraat. Geen enkel, absoluut geen enkel, staat zuiver-onafhankelijk, wat juist zo hoogst-nodig zou zijn tot betere opleiding van de lagere volksklassen. Las de eenvoudige lezer maar meer dan één van die courantjes, dan was het kwaad zo erg nog niet; doch dat doet hij niet, dat kan hij niet, dat mág hij soms niet, zoals b.v. het geval is op het platteland, waar allerhande invloeden, - en niet het minst de invloed van de roomse geestelijkheid, - hem de lezing van het ene blad toelaten, en die van alle andere streng verbieden. Hij ontvangt dus vooreerst, zonder mogelijk onderzoek noch vergelijking, zijn nuchtere, onbekookte, kleinzielig-tendentieuze politieke opinie ‘toute-faite’ uit de handen van hen die de macht bezitten hem die op te dringen. Spreek niet met een Vlaamse geklerikalizeerde boer over de politieke mening van een liberaal of socialist: dat zijn voor hem vijanden, hij onderzoekt niet, hij wil niet eens naar een andere opinie luisteren, zijn blaadje heeft hem geleerd dat het aartsvijanden zijn, en daar is hij niet van af te brengen. Hetzelfde geldt dan ook, omgekeerd, voor liberalen, socialisten en christelijke democraten. Ziedaar reeds een versnippering en verlorengaan van vele, intellectuele opvoedingskrachten. Het aldoor op de voorgrond treden van de politiek in bijna alle de manifestaties van het Belgisch intellectueel leven, blijft steeds heel veel kwaad stichten. Ik weet het wel, ook in andere landen heeft ieder blad, of bijna ieder blad, zijn politieke kleur, maar daar drukt het niet zó overweldigend-zwaar op de lezer, want daar blijft | |
[pagina 7]
| |
ook nog ruime plaats over voor niet-politieke artikelen, voor wetenschap en kunst. In onze Vlaamse couranten is dit, op weinig uitzonderingen na, - en bij die uitzonderingen reken ik in de eerste plaats met waardering de enkele bestaande socialistische couranten, die ook over het geheel veel beter zijn dan de andere, - bijna nooit het geval. Na het kleinzielig-politiek artikel komt, zeer uitgebreid, de reeks der gebeurtenissen. En, het is bedroevend om te constateren: dáárin vindt de eenvoudige lezer zijn grootste genot. Dát vooral maakt het kleine blad interessant voor hem. Ik ken van die courantjes, die kolommen op kolommen vol staan met tragische verhalen van moorden, brandstichtingen, ongelukken, rechterlijke vonnissen, en meer akeligheden van die aard. Vooraan in vette letters staan de namen van de steden of de dorpen waar het ‘gebeurd’ is, en de grote belangstelling van de naïeve lezer is dan ook om zo een omslachtig relaas te lezen van iets dat op zijn eigen dorpje of gehucht is voorgevallen. Er is mij verteld, - en ik heb alle reden om er geloof aan te hechten, - dat de rondventers van die courantjes opdracht hebben om al het enigszins belangrijke nieuws van die aard onder hun weg op te garen, en dit dan aan de redactie of aan 't agentschap van het blaadje mee te delen. Deze rubriek is en blijft dan ook het lijfstuk van 't courantje. Rest nog een beetje ‘buitenlands nieuws’, rechts en links uit telegrammen of uit andere couranten, (doorgaans Franse of Frans-Belgische) overgenomen; en eindelijk het bellettristische gedeelte: de feuilleton. Een eenvoudige opsomming van enkele titels zal volstaan om een denkbeeld te geven van wat deze rubriek zoal vullen moet. Het Vervloekte Geld, of de Wraak van een bedrogen Echtgenoot; Het Spook, of de Vondeling van St. Hilda; de Vervloekte Dochter; de Verwurger, doorgaans al vertalingen van Franse sensatiedraken van het ergste soort.
De toestand mag dus steeds nogal treurig heten. En toch is er een ogenblik hoopvolle en blijde verwachting geweest. In de laatste tijd werd iets gewaagd, het oprichten van een groot Vlaams dagblad, waarin meer ruimte zou worden gegeven aan niet-politieke artikelen, aan bijdragen van letterkundige, artistieke en wetenschappelijke aard. Het zou spreken tot een | |
[pagina 8]
| |
reeds meer ontwikkeld gedeelte van het Vlaamse volk. Er zou nu eens werkelijk een grote, ernstige, Vlaamse courant bestaan, die kon vergeleken worden met om het even welk degelijk dagblad van het buitenland. Het koos een goede titel: De Vlaamsche Gazet, en deze verscheen in ruim formaat, met al het uiterlijk van een groot, ernstig blad. Maar daar bleef het ook bij. Het sloeg ook al dadelijk een heftige, politieke toon aan, sterk en systematisch antiklerikaal, en men kon spoedig merken dat het op artistiek gebied in handen van een coterietje was, al niet veel ruimer van blik noch verhevener van geest dan wat vroeger bestond. Haast nooit kwam een naam van enige betekenis onder de artikels over letterkunde en taalkwestie, (deze laatste dikwijls ongemotiveerd zeer heftig tegen al wat Frans is) en over het geheel, dat doorgaans heel slordig geschreven was, lag een toon van vulgariteit, van trivialiteit, die het voor een beschaafde lezer aller-ongenietbaarst maakte. Daarenboven nog bleek het een financiële onderneming te zijn, een soort bazaar met premiestelsel, waarin de courant onder haar eigen naam industrieprodukten aanbeval, van een suspension-lamp tot een reeks geïllustreerde, ook meestal uit het Frans vertaalde romans, met suggestieve titels als volgende: De dochter van de Galeislaaf, De Levende Brug, Een vreselijk Liefdedrama, De afschuwelijke Gravin, De Twee geheime Politie-agenten, enz. enz. Kortom, een volslagen teleurstelling voor een ook maar enigszins intellectueel ontwikkeld publiek.
Men denke nu echter niet dat er zomaar in geheel Vlaams- België geen enkele ‘litteraire’ courant of revue bestaat. Er zijn er integendeel veel, heel veel, té veel. Dat zijn voornamelijk de weekbladen. Zo wat te allen kante verschijnen ze, in Antwerpen, in Gent, in Brussel, en ze zijn doorgaans vrij goed opgesteld, en zouden wel nut kunnen stichten, als ze maar door een groter publiek gelezen werden. Maar dit is alweer het ongeluk dat ieder van die uitgaven het orgaan is van een klein coterietje, altijd min of meer vijandig gestemd tegen het orgaan van een ander klein coterietje. Die stelselmatige verbrokkeling van krachten is een ellendig verschijnsel in de gehele Vlaamse beweging, waar eendracht en samenwerking | |
[pagina 9]
| |
juist zo broodnodig zijn. 't Is of 't in merg en bloed zit van de Vlaming om zich altijd maar in kleine groepjes af te zonderen. Niet zo gauw heeft de jonge Vlaming wat geschreven, of voelt hij in zich de kracht om iets te schrijven, of hij droomt van een eigen kapelletje, waar hij eens goed de baas zal zijn, en vandaar uit, met enkele van zijn vrienden en bewonderaars, begint hij te orakelen en dikwijls te schelden, niet voelend hoe belachelijk klein hij doet, en hoe oneindig veel beter het voor de goede zaak, en ook voor hemzelf zou wezen, indien hij zijn eigen, nog ongaar individuutje maar eventjes opzij kon schuiven om voor het algemene doel te ijveren. Veronderstel maar een ogenblik de thans in allerlei blaadjes verbrokkelde krachten, tot twee of drie goede centrums verenigd. Terstond zou men iets flinks en degelijks hebben, iets waarin men werkelijk belang zou stellen, en dat zonder enige twijfel zijn invloed zou doen gelden. Nu blijft die invloed nog steeds veel te zwak.Ga naar voetnoot1. Wel verkrijgt men, door áldoor te hameren op dezelfde koppen, meer en meer wat ik noemen zal: de officiële rechten van het Vlaams; doch daarmee heeft men nog maar steeds 't voornaamste: ‘de ziel van het volk’, niet getroffen. Het is alles wel goed dat de namen van steden, van spoorwegstations, van straten, enz. nu overal ook in het Vlaams staan naast het Frans, en dat alle ambtenaren het Vlaams moeten kennen, en dat er in 't Vlaams, zowel als in 't Frans gedoceerd wordt, en dat er ook weldra, naast de Franse, Vlaamse hogescholen zullen komen (want ik beschouw het als een onvermijdelijke rechtvaardigheid dat die er zúllen komen), het is alles goed en wel, maar toch is dat nog 't echte niet. ‘Ce ne sont pas des cris de nature, ce sont encore des cris de théâtre!’ Het zijn, m.a.w. slechts vertalingen van | |
[pagina 10]
| |
woorden en gevoelens; en eerst dán zal het Vlaams werkelijk in Vlaams-België léven, wanneer het er ongedwongen, als een spontane uiting zal ontstaan, wanneer b.v. de Vlaming, in een koffiehuis of winkel komende, spontaan, zonder zelfs te denken dat hij anders kan, zijn bestelling in het Vlaams zal uitdrukken; wanneer twee Vlamingen, elkaar op straat ontmoetende, zich per se in het Vlaams zullen begroeten; kortom, wanneer zij, werkelijk denkend en voelend in het Vlaams, onvermijdelijk en bij elke gelegenheid, in alle de uitingen van dit denken en voelen, het Vlaams als hun eigen echte taal zullen gebruiken, zoals de Hollander het Hollands en zoals de Fransman het Frans gebruikt. En zóver zijn we nog niet, láng nog niet. Het Vlaamse volk, in 't gros genomen, is als een heel klein kind dat nog moet leren spreken. Men heeft het leren spellen en dat kan het nu. Maar nu wil het meer weten, nu wil het ook leren lezen en praten. Welaan, heren Flaminganten, die de mond zo graag vol hebt met mooi-klinkende leuzen: ‘De taal is gans het volk! Geen taal, geen vrijheid!’ en meer andere van die aard, vooruit dan! Laat het nu eenmaal geen holle klanken blijven! Aan 't werk! er is genoeg te doen! Genoeg, zou ik wel denken, is er nu reeds gescholden op het Frans, dat ons zo weinig kwaad gedaan heeft. Laat ons nu eens niet meer afbreken, maar wel stevig weer opbouwen. Nog nooit is er een mooiere gelegenheid geweest. Het volk wil op 't ogenblik naar u luisteren. Het is vol graagte en weetlust. Maar ander geestesvoedsel moet gij het nu geven dan wat het tot nog toe gekregen heeft, dat kent het nu, daar is het van oververzadigd. Dat eerste tijdperk behoort voorgoed tot het verleden. Wie van de moedige, kranige strijders in woorden zal nu ook eindelijk eens overeind staan en tot werkelijke daden overgaan? Wie zal het oprichten, het inderdaad degelijke orgaan, zonder financiële bij-exploitatie, het goede Dagblad (want dááraan heerst op 't ogenblik de grootste nood) dat de morele en maatschappelijke hoeksteen van het Vlaamse gebouw zal wezen? Ja, Vlaanderen is ontwaakt, en Vlaanderen wacht. Gij hebt | |
[pagina 11]
| |
het wakker geschud en dat is uw grote verdienste. Maar nu moogt ge 't ook niet weer in slaap laten vallen. Daarom, heren, haast u; want anders slaat het in zijn teleurstelling wellicht weer naar de zuidergrens over! | |
II‘Maar waát leest men dan toch eigenlijk in België, en meer speciaal in Vlaams-België?’ zal men zich afvragen. Naar aanleiding van het hierboven geschrevene, zou men wel tot de conclusie moeten komen, dat men er, behalve enkele couranten en kleine tijdschriften, in 't geheel niets leest. Zó erg is het echter niet. Men leest toch wél in België, al is 't dan over 't algemeen ook bitter weinig. En weer moet ik hier eerst en vooral een gunstige uitzondering maken voor het reeds enigszins belezen en verlichte gedeelte van de mindere klasse en de kleine burgerij. Juist die mensen, die zo weinig vrije uren hebben, besteden wat zij kunnen aan lectuur; en de boekerijen van de verschillende afdelingen van het Willemsfonds, het Davidsfonds en vooral van de socialistische coöperatieven, geven in die kringen jaarlijks duizenden en duizenden boekdelen te leen. Maar wat te zeggen van de hogere burgerij en van de adel, van de welgestelden, de rijken, de nietsdoeners, die al de uren van hun dagen vrij-beschikbaar hebben, en ten minste op dit gebied een nuttig voorbeeld zouden behoren te geven? De man leest er doorgaans, behalve zijn courant, niets. De vrouw, daarentegen, interesseert zich over 't algemeen niet voor de courant, uitgenomen voor wat zij geeft aan lokale nieuwtjes, maar zij leest romans, b.v. de romans van Georges Ohnet, zij leest Cyrano de Bergerac en Quo Vadis? Deze twee werken zijn de grote glanspunten van de Belgische, (ook Vlaams-Belgische) lectuur in de laatste jaren. Dit zijn de twee standaardboeken die ‘iedereen’ kent,... en bewondert, omdat ze door de ‘hele wereld’ bekend en bewonderd werden. Want opmerkelijk is het dat de Belg nooit leest wat hij niet vooraf weet te kunnen bewonderen. Een eigen opinie over kunst en litteratuur, (ik spreek in 't algemeen, | |
[pagina 12]
| |
natuurlijk, want er zijn ook, zélfs in de hogere kringen, nogal talrijke gunstige uitzonderingen), heeft hij niet. Eerst dán wanneer een boek alom door de pers en door de grote massa tot meesterstuk is uitgeroepen, zal hij 't lezen, om erover mee te kunnen praten. Zijn eigen litteratuur, hetzij in 't Vlaams of in het Frans geschreven, kent hij zogoed als niet. Hij kent zijn eigen schrijvers niet. Nog niet lang geleden moest de heer Victor de Meyere hiervan de waarheid erkennen, waar hij, in afl. I en II van de Nieuwe Arbeid, met een soort berustende bitterheid schreef: ‘Het wordt tijd eerlijk te wezen tegenover ons zelven en openhartig te bekennen dat onze literatuur in Vlaanderen geen lezers telt, dat onze boeken er geen nut stichten en dat ons volk zijn schrijvers onwetend blijft. Het is nu eenmaal zóo. Laat ons door geen holle woorden den kuil vullen die ons van het volk afscheidt, wij hebben te veel misbruik van de woorden gemaakt en zijn niet meer bij machte in de woorden ons eigen geweten te ontdekken. De zaak is, dat prozaschrijvers in den vollen zin van 't woord alleen beschikken over een klein publiek, bestaande uit op-voorhand-geweten-sympathieken. De dichters ook hebben hun wereldje van vrienden en bewonderaars. Iedereen woont er zoo in een gulden huisje en gelooft er zich een halve godheid’... Talrijke voorbeelden zou ik daarvan kunnen aanhalen. Het heeft b.v. jaren en jaren geduurd, vóór de bewoners van hun eigen geboorteplaats (verre van er iets van gelezen te hebben), eenvoudig maar wisten dat de gezusters Loveling en Cyriel Buysse Vlaamse schrijvers waren. Op Avelgem, Stijn Streuvels' woonplaats, weten de negen tienden van de bevolking niets beter dan dat Streuvels eenvoudig een broodbakker is. Dit heeft misschien wel iets voor. Het geeft die schrijvers goede gelegenheid om ongestoord hun typen en onderwerpen te bestuderen, maar hoe ontmoedigend toch van een andere kant! Camille Lemonnier, België's grootste litteraire werker, schreef vijftig boekdelen. Hoeveel Belgen hebben er vijf van gelezen? Hoeveel Belgen weten zelfs ook maar eenvoudig, dat hij een beroemd schrijver is? Maurice Maeterlinck, op 't ogenblik België's grootste litteraire glorie in het buitenland, | |
[pagina 13]
| |
wordt nog steeds door zijn landgenoten met wantrouwen aangezien. Velen beschouwen hem nog altijd als een ‘fumiste’, een grappenmaker, die de mensen voor de gek wil houden. Hoeveel Belgen hebben de werken van Emile Verhaeren, van Georges Eekhoud, van Georges Rodenbach gelezen? Hoeveel de werken van de zo buitengewoon schitterende schaar dichters en prozaschrijvers van La jeune Belgique? En wie onder de intellectuelen in België herinnert zich niet het bedroevend-komisch geval van die Brusselse dame, bij wie iemand bewondering voor de Costers Ulenspiegel trachtte op te wekken, en tot antwoord kreeg: ‘C'est dommage que ce soit écrit en Flamand; je ne peux pas le lire.’
Eén enkel, onder alle Belgische schrijvers, zowel Frans als Vlaams schrijvenden, is blijven leven en wordt nog steeds gelezen, vooral in de lagere, Vlaamse volksklassen: Henri Conscience. Ik weet nog ouderwetse boerderijen, waar, in geheime kasten, onder een rommel van allerlei andere dingen, enkele van die oude, door de tijd en door 't beduimelen half opgeteerde boekdeeltjes van vroeger worden bewaard. Zij zijn gedrukt met kleine letter op pagina's van twee kolommen, en naïeve plaatjes versieren de grijze of gele omslag. En soms, op winteravonden, haalt de boer of de boerin ze daar onder vandaan, en bij een walmende lamp, rondom het knetterend, rood-dansend-oplaaiend haardvuur, worden De Leeuw van Vlaanderen, of Hugo van Craenhove, of De Loteling, of Wat een moeder lijden kan, nog voorgelezen. Het romantische, het on-reële, dat-wat-niet-kán-gebeuren, trekt die naïeve wezens aan. Het is hún poëzie, die hen voor een ogenblik uit de ruwe slommer van het alledaagse leven haalt. En toch... het zijn, zoals ik zei, altijd oude en versleten deeltjes, ik zie er nimmer nieuwe, en ik vrees, dat zélfs Conscience onder zijn volk aan het verdwijnen is, nog vóór hij door een ander populaire volksverteller in het hart van het volk vervangen wordt. Door wie, door wat zal hij vervangen worden?... Daar waar men Conscience niet meer leest, en ook niet dagelijks, of wekelijks, het klein courantje krijgt, dat, vol met zijn nare verhalen over diefstal, brand en moord, het enig geestes- | |
[pagina 14]
| |
voedsel is geworden van duizenden en duizenden,... bemerk ik sinds reeds lange tijd de verschijning van een vreemd soort boeken en boekjes, slecht gedrukt, onbeholpen en slordig als taal, versierd op de omslag door een of ander godsdienstig emblema. Het zijn ‘godvruchtige’ katholieke boeken. Zij dragen stichtelijke titels, als b.v.: De Godsdienstige week van Vlaanderen, het Handboek van het Genootschap van den Heiligen Franciscus Xaverius tot bekeering der Zondaren, de Kleine Bode van het Allerheiligste Sacrament, de Liefdadigheid, Bode van het godvruchtig werk der Broeders van den Heiligen Antonius van Padua, en geven verhalen van bedevaarten naar Lourdes, van mirakels, van missies in de verre vreemde landen, enz. enz. Om de lezer een idee te geven van het intellectueel voedsel dat daarin aan een zeer ruim gedeelte van de Vlaamse bevolking wordt toegediend, wil ik eenvoudig enkele fragmenten aanhalen uit de Liefdadigheid, Kerkelijk goedgekeurd maandschrift voor de Algemeene Vereeniging en de devotie van den H. Antonius v. Padua. Ze zijn op zichzelf zó veelzeggend, dat alle commentaar daarbij overbodig is. Ik citeer namelijk uit de rubriek Dankzeggingen voor verkregen gunsten van den H. Antonius, en eerbiedig de daarin gebruikte taal en spelling. Lokeren. ‘Langen tijd had ik hevige pijnen in den buik en niettegenstaande al de remediën en hulpmiddelen van den geneesheer verergerde de kwaal van dag tot dag. Eindelijk beval de doctoor dat er eene vreeselijke operatie moest gebeuren door bekwame professors Chirurgiens uit Gent. Ik en mijne familie waren ontroostbaar; doch, wetende dat de H. Antonius een geneesheer is boven al de geneesheeren, namen wij onzen toevlucht tot dien grooten Mirakeldoener, vereerd in 't Kapelleken te Zele-Heikant, alwaar ik reeds in andere omstandigheden geholpen was geweest. Wij begonnen eene novene, beloofden eene bedevaart aldaar en 3 frank voor de vergrooting van 't Kapelleken. En God en den H. Antonius zijn gedankt! Zonder de minste operatie en tot een ieders verwondering ben ik geheel en gansch genezen en heb al mijne beloften met liefde vervuld.’ L. | |
[pagina 15]
| |
IJzendijke. Gelieve het volgende in uw maandschrift op te nemen: ‘Wij hadden in onzen stal een allerschoonste merriepaard, van hetwelk wij reeds verscheidene veulens gehad hebben, die, na gezond geboren te zijn, telkens op korten tijd stierven. Dit jaar ook werd zij bevrucht, en vermits alle hulpmiddelen vruchteloos waren, beloofden wij aan den H. Antonius 15 frank indien alles goed mocht gaan. Het veulen is blijven leven. Ik geef ook nog 5 frank wegens behoudenis van twee andere veulens; en indien de H. Antonius nog een vierde veulen geneest, zal Hij nog 5 frank daarvoor ontvangen.’ B. St. Cornelius-Horebeke. ‘Onze vaars werd schielijk zoo onpasselijk, dat wij dachten, dat zij maar eenige stonden meer te leven had. Aanstonds namen wij onze toevlucht tot den H. Antonius en deden haar de medaillie-duivelsbezwering rond den hals en tot meerdere eer en lof van onzen goede Beschermer, was zij eenige uren later geheel hersteld.’ T.H. N... ‘Mijnen hond was ziek. Ik beloofde 5 frank aan den H. Antonius als hij binnen twee dagen genezen zou zijn, de bepaalden tijd was nog niet voorbij of hij was genezen. Lof en eer aan den goeden Beschermer, en een abonnement op de Liefdadigheid uit dank voor de bekomen genezing.’ B. Haasdonk. ‘Genezing eener vrouw en van een ziek varken, na belofte van mis ter eere van den H. Antonius.’ Oostnieuwkerke. ‘Over eenige maanden werd er een goudstuk van 20 frank in een papier omwenteld, door onoplettendheid in 't vuur geworpen. De asschen waren alreeds op het land uitgestrooid, toen wij de misgreep bemerkten. Na vruchteloos zoeken namen wij onze toevlucht tot den H. Antonius. Hoe groot was onze dankbaarheid niet jegens den Wonderdoener toen de schoolzuster ons zes weken naderhand het goudstuk onbeschadigd terugbracht; zij had het afgenomen van kleine kinderen die er mee speelden en die het op onzen akker gevonden hadden waar wij er zoolang vruchteloos naar gezocht hadden.’ Kalken. ‘Verlies in zaken hersteld, na belofte van 2 frank en novene ter eere van St. Antonius.’ Lokeren. ‘2 frank aan St. Antonius, voor het passeeren van mijn exaam, welke zeer goed gelukt is.’ W. | |
[pagina 16]
| |
Ichtegem. ‘Eene moeder belooft 10 frank aan den H. Antonius voor hare dochter, dat zij moge haar verkeer verlaten en moge eenen goeden man vinden.’ Menen. ‘1 frank en novene om eene genezing af te smeeken. Belofte van abonnement op de Liefdadigheid en bekendmaking.’ Wielsbeke. ‘Ik verhaast mij, mij zoo gauw mogelijk te doen herinschrijven op de Liefdadigheidsbode, want sedert ik mijn kwijtschrift geweigerd heb, zijn mij alle soorten van tegenspoed overgekomen, die ik hieraan toewijt. Ik hoop dat de H. Antonius voortaan mij zal ter hulp komen zooals vroeger en dank Hem op voorhand.’ V.d.B.E. En zo gaat dat voort, bladzij aan bladzij!...
Ziedaar de algemene, treurige toestand. Des te treuriger, als men bedenkt, dat ‘afzonderlijk’ en verloren midden in die massale onwetendheid, zoveel goede sterke krachten leven, die tot het nut van allen zouden gebruikt kunnen worden. Er zijn ‘prachtige uitzonderingen’ op intellectueel gebied in België, mensen die in allerlei richtingen ontwikkeld zijn, die álles lezen, die volkomen op de hoogte zijn van het groot-wereldse geestesleven. Maar het zijn en blijven tot nog toe, helaas! uitzonderingen, mandarijnen, intellectuele aristocraten, zonder verband met wat er omheen is, en dus zonder directe invloed op hun volk, als vaste en heerlijke, doch ontoegankelijke eilanden midden in een logge, brede stroom. Wellicht zal men mij verwijten dat ik onrechtvaardig oordeel over die superieure individualiteiten, en dat ze toch wél veel doen voor hun volk, en dat zij namelijk, in tal van steden, de oprichters van de ‘University-Extension’ zijn geweest. Dat is wel waar, en nog niet lang geleden las ik in het Frans-Belgisch blad Le Petit Bleu, een artikel, dat zeer sterk mijn goedkeuring wegdroeg. Het heette Lectures Populaires, en begon als volgt: ‘Parmi tous les moyens qu'on a préconisés, qu'on a essayés pour l'insinuation au peuple Belge du goût de la lecture, il en est un excellent, et dont on ne saurait trop encourager l'extension. Il a suffi d'appeler, l'hiver, durant les après-midi de dimanche, en une salle bien chauffée, le monde des laborieux | |
[pagina 17]
| |
que le chômage dominical libère ce jour-là, et de leur faire la lecture. Le succès a été immédiat, il a été imposant. Or, cela vaut une remarque, car, hélas! nous le savons trop bien! dans notre pays on n'a guère instinctivement de sympathie pour la littérature, et ce ne sont pas seulement les productions littéraires du cru que le Belge néglige et même évite de connaître. C'est, en général, tout ce qui, dans l'admirable domaine de la pensée, se présente sous la forme livresque. Il y a des peuples “liseurs”, il y en a qui sont tout le contraire. Nous rentrons dans la catégorie de ces derniers.’ Welnu, wat de schrijver van dit artikel vroeg ‘pour le monde des laborieux’, dat vraag ik ook, voor alle klassen van de Belgische samenleving, want allen, als massa genomen, hebben het evenzeer nodig. Ons volk leest niet. Ons volk is onwetend en daardoor verlaagd. En zij, de enkelen die wél veel lezen en veel weten, zij, die werkelijk, door hun uitgebreide kennis, de macht bezitten om ons volk, ons ganse volk te verheffen, moesten nog meer, nog veel veel meer doen dan wat tot nog toe geschiedde, eer we met recht de juichkreet mogen aanheffen: ‘Vlaanderen! (of, beter gezegd, België) ontwaakt! België is wakker!’ Ik wou maar dat mijn woorden een stoot aan die beweging konden geven. |
|