27 oktober
Wat doet het goed na die beproeving weer terug te keren bij de oude, grijze molen, die daar in de sombere schemering op mijn komst schijnt te wachten, als een grijze, wijze aartsvader, die de ongerijmde uitspattingen van zijn zoon afkeurt, zonder die met geweld te willen dwarsbomen. Hij ziet er anders wel wat tragisch uit, vanavond, met zijn bijna zwartdonkere gekruiste wieken, tegen die lange, zwavelblonde lichtstreep en die grijze wolkenbergen aan de westerkim. Hij staat daar als een donkere toren, als een reuzenschildwacht op de uitkijk en hij schijnt dingen te zien komen, die wij nog niet kunnen ontwaren.
Het is of hij de wind ziet naderen, die van lieverlede in de vallende duisternis opsteekt en de droge bladeren en de naakte twijgen van de heesters door elkaar doet ritselen. Wat al vreemde en onrustbarende geruchten in de schemering, vanavond. 't Is vol geheim en kwelling. Soms zou men denken dat het stortregent: en toch is 't anders niet dan 't klaaglijk geruis van de door elkaar gezwiepte droge bladeren, rondom de molen en het huisje. Het ogenblik daarna is alles stil, alsof er niets meer gebeurde. En dan weer is 't alsof het in de verte donderde; en 't is alweer niets anders dan de wind, hol loeiend in de zwarte bossen, aan de overkant van de rivier.
O! welk een slachting, deze nacht, onder de laatste bladeren! In wervelende zwermen vliegen zij weg uit de sombere bomen, als duizenden en duizenden verschrikte vogels, die voor een dreigend-naderend cataclysme vluchten.
Hoe zal het er morgenochtend op de Molenheuvel uitzien! Of is dit nu het eind van alles en daagt er zelfs geen morgen meer?
Onder het bulderend orkest van de razende winden ga ik naar