6 oktober
Veel aardige huisjes, - zomer-optrekjes en boerderijtjes -, stonden de ganse zomer haast onzichtbaar onder hoog-en-breed-schaduw-wuivende lovers en kruinen verborgen. Men zag een rood dakje, een schelgekleurd luikje, een hoekje gevel, waartegen bloeiende slingerplanten oprankten. Meer zag men niet: de aardige huisjes hielden zich schuil en schenen ondeugend-spottend de nieuwsgierigen toe te roepen: ‘Zoveel zul je van mij zien, maar meer ook niet.’
Nu laten al die aardige plekjes zich bekijken. Hun veilig-zoet-geheim is door de neervallende bladeren ontsluierd en zij staan daar nu wel naakt en melancholisch in hun mysterieloze najaarsarmoede. 't Zijn als de vogelnestjes in de bomen wanneer de vogelen 't nest verlaten hebben en de bladerenval al de kleinheid van het zo bekoorlijk-lief geheimpje laat zien.