Verzameld werk. Deel 6
(1980)–Cyriel Buysse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
van de ochtendnevel, komen de grote, zware, stoere paarden aangestapt. Zij komen op uit de diepte, eerst niets dan twee donkere koppen met gespitste oren, als twee vreemde, grote kruipbeesten laag over de grond. Maar zij groeien en groeien, zij worden groot als reuzen, tot hun nevelige silhouet over de blote akker weldra ten voeten uit het ganse landschap schijnt te vullen. Zij trekken de ploeg door de bruin-roze, vet-glanzende aarde, en, achter de leidsman die hem stuurt, volgt, op een tiental passen, de zaaier, die, met breed-ritmisch-gecadanseerde zwaai, het graan van de toekomstige oogsten in de malse open vore strooit. Zo gaan zij, komen, keren en verdwijnen, om het ogenblik daarna weer groeiend uit de nevel op te doemen. De aarde doomt, de paarden stomen, het ganse tafereel omhult zich in een grootse, stille atmosfeer van wazigheid, die de rijzende zon met tintlend goud doorpoeiert. Het is iets rustig-groots als de werking van een natuurkracht. Het is een schouwspel van rijkheid en vrede, iets dat kalmte geeft en sterkt en troost.
Zes uur. Heilig stil en sereen daalt langzaam de avond. De grote, oude bomen staan reeds, in hun zwart geheim gehuld, te dromen en de antieke, grijze molen lijkt nu zo ijl en fijn, met het tralienet van zijn lange, naakte, kruiselings, als aanbiddende armen, ten gouden hemel uitgespreide wieken. Het heeft iets immaterieels. Het is alsof zij zich gespiritualiseerd had. En alles blijft zo stil, zo heilig, heilig stil! Want het vage gegons van 't verre leven daar beneden, maakt de stilte nog aangrijpender. Geruisloos fladdert af en toe een vleermuis om het naakt geraamte en verder hoort men niets dan nu en dan een uit haar hulsel bevrijde rijpe vrucht - eikel of kastanje - die zacht-ritselend tussen de twijgen en de bladeren doorschuift, tot zij met een korte, doffe bons, ten gronde neerploft. In 't dorpje beginnen de lichtjes te pinken... |
|