20 september
Vandaag heb ik weer eens gevoeld, hoe Breughel eeuwigdurend en aangrijpend waar en menselijk is.
't Was langs de grote weg, in 't mulle zand, onder de hitte van de septemberzon.
Daar kwam de blinde met zijn vrouw. Hij liep met wankelende, knie-knikkende schreden en steunde bij elke pas op zijn knokkelige stok. Zijn bedelaarsplunje had de kleur van 't opgejaagde stof waardoor hij strompelde en zijn doffe, witte ogen staarden doods en strak ten hemel, in een griezelige uitdrukking van gefolterd smeken.
De vrouw, die hem bij de arm voortleidde, had een wasgeel gezicht en droeg een rood-en-geel-gebloemde zakdoek over 't hoofd geslagen.
Ik gaf hun iets en de blinde dankte, met een melodramatisch-tremolerende stem en de vrouw met enkele stille, dofgedrukte woorden.
Toen strompelden zij verder langs de eindeloze baan onder de hoge bomen, in 't opgejaagde stof van hun vermoeide schreden.
Eeuwigdurend zijn ze en onveranderd in de loop der tijden. Het is alsof de blinde, de Traditionele Blinde van de eindeloze, Vlaamse wegen met Breughel geboren en door hem