Verzameld werk. Deel 6
(1980)–Cyriel Buysse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
was grijs en dof en kleurloos. De dag was levenloos en eerst met de avond kwam ontwaken en herleven. Heel even maar... De natte, grijze sluiers rafelden uit elkaar en lieten de glorie van de ondergaande zon zien. Het was zo rijk en mooi, dat éne vluchtig ogenblik! De ganse hemel was als een glanzende spiegel van heldere schoonheid. Toen sloot zich weer het grijs gordijn en eensklaps werd het avond, triestig avond. De eerste dorre bladeren vielen als grote stille tranen uit de hoge kruinen en op een eenzaam takje zat een roodborstje met zijn rood vestje aan en met zijn ronde, zwarte schitteroogjes; een roodborstje dat even zong, heel kort en heel weemoedig; en het kerkje, in de grote stilte van de grijze avond, klepte 't bedeklokje... 't Was als de eerste, droeve aanvoeling van 't naderend herfstgetij. |
|