3 augustus
Tot het langzaam aan stilt en taant en als in een grote, zachte droom schijnt te vervloeien..
Op het avondveld staan grijs en vaag en roerloos de schoofjes en laag over de grond komen, uit de donkere bossen, de lichte, witte nevels aangeslierd en opgekropen.
Op zulke avonden als deze zijn zeker de elfen en feeën en nimfen en kabouters in de geest van 't volksgeloof ontstaan. Zij winden zich stil om de voeten van de schoven, glijden in lichte krinkels op, omsjerpen de garven als grijpende armen die lendenen omstrengelen, zij weven en zweven een waas om de halzen en schijnen stil tot de gebogen hoofden iets te fluisteren... en dan is 't of ze de willoze, droeve schoofjes in hun witte lijkwaden onvoelbaar met zich meeslepen en er voor altijd mee in de donkere bossen verdwijnen...
Zo zijn de zachte, stille, schone avondoogst-indrukken... de feeërieke dromen en begoochelingen...