12 juli
En wat ik ook zo innig-gaarne zie, dat is de volle, vólle eenzaamheid van 't land, zonder huizen noch mensen.
't Zijn zandig-blonde kronkelwegen met wagensporen, door het alom-golvend blonde koren; 't is de mateloze vlakte, de rijke en rijpe zee van 't blonde koren onder azuur-blauwe hemel, met slechts één enkele boom op een bermpje bij een viersprong, een eeuwenoude, nog frisgroene breed-getakte linde, aan welker knoestig-ruige stam een klein glazen kapelletje met een madonnabeeldje hangt.