sinaasappel; en al die mooie voorwerpen worden in 't voorbijrijden, met kreten van verwensing naar de auto toegegooid. Waar zijn we? Heeft zich hier een stam van Papoea's neergezet? We klagen onze nood aan een politiediender, die flegmatisch antwoordt:
- We zijn 'n vrij volk, meneer.
'n Vrij volk! Heus! Zijn dát de kenmerken van een vrij volk! Wij slagen erin nog min of meer heelhuids buiten de muren van die buitengewoon-gastvrije bevolking te geraken en komen al spoedig in streken waar het heel wat minder vrij en wel zo aangenaam is. Hulde zij gebracht aan de beleefde Gelderse boeren; en weze meteen de wens geuit, dat ze zich maar nooit tot een ‘vrij volk’ ontwikkelen.
Wij komen 's avonds aan in een landelijk hotel vol ouderwetse deftigheid. Slechts enkele mensen in de ruime eetzaal, maar o zo ernstig en zo deftig! Vooral een oude dame met grijze krullen en twee andere dames in een hoek, zijn als 't ware levende personages uit de Camera Obscura.
't Is daar geen oord om te lachen, nauwelijks om in ondertoon te praten. Dat doen dan ook de enkele mensen die er zitten. De een na de ander staan zij weldra op, en groeten de nog achterblijvenden met een stille buiging, als voor een plechtig, eeuwig afscheid.
Als wik even later op onze beurt de doodse eetzaal verlaten, vinden wij de oude Camera-Obscura-dame met haar beide gezellinnen in een apart salonnetje, aan een aparte tafel zitten. Op die tafel staat een compleet en gecompliceerd theegerei en de drie deftige dames omringen dat heiligdom als 't ware beschermend en met stille hostiliteit, als iets dat zij slechts met heel veel moeite hebben veroverd en tegen alle mogelijke aanranding moeten verdedigen.