- Zet ou moar op ou gemak, manneken, leun moar tegen 't kussen, drong ik aan. En dat deed hij ook even, doch dadelijk weer schoof hij naar voren en bleef daar stok-stijfjes zitten op het randje, de oogjes star-gepriemd op de dreunende motorkap. Door geen enkel woord uitte hij wat in hem omging.
Zo toerde ik hem ongeveer een half uurtje om en bracht hem tenslotte vóór het boerderijtje van zijn ouders. Daar greep hij vluchtig naar zijn pet om mij te groeten, opende 't portier en vloog als een haasje het erf op en 't huisje binnen.
Ietwat teleurgesteld keerde ik naar de Molenheuvel terug en vertelde mijn dienstmeisje, dat het tochtje met Fontje mij geen succes leek.
- Moar meniere toch! riep het meisje met van verbazing in elkaar geslagen handen en op een toon vol verontwaardiging en blaam.
Ik heb mij totaal vergist: Fontje is daareven met de melk aangekomen en heeft tegen het meisje gejubeld van geluk over het autotochtje. Het meisje heeft hem beknord: ‘meniere peist da ge 't nie giestig gevonden 'n hèt!’ waarop Fontje geantwoord heeft dat hij het ongelooflijk ‘giestig’ heeft gevonden, maar het mij niet heeft durven zeggen.
- Heeft hij were zijn drijnkgeld aangenomen?
- Nien hij, meniere, hij es kompleet zot! Hij es recht noar de schole toegeluepen om aan d'ander jongens over den automobiel te goan vertellen!