8 mei
De eikenheesters, die zich tot nog toe, in het algemeen en blij herleven van alle andere gewassen, stug gesloten hielden, zijn eindelijk ook ontwaakt. Het is alsof ze 't met geheime weerzin deden en hun ontluikende blaadjes vertonen zure, verschrompelde bruine gezichten, als van ziekelijke kinderen of afgeleefde grijsaards. Ze schijnen grimmig te grijnzen en te mopperen en niet te willen meedoen in de algemene jeugdigfrisse blijheid; maar de brons-groene, wilde kamperfoelie, die zich allang in grillige festoenen om hun naakte twijgen heen geslingerd had, voert nu als 't ware dolledansen met hen uit, en sleept hen mee en lacht en jubelt: ‘Komaan, geen bromgezichten meer: je bent ontwaakt en je doet mee, of anders stikken we jullie onder onze grijpende, knellende, worgende ranken.’