tegen, rukt om een hoek je hoed af, slaat om een tweede hoek stof en vuil papier in je gezicht, blaast op uit de grond, valt op je neer van de daken. Nooit heb je rust, nooit kan je hem een seconde vertrouwen; hij is als een grijnzende plaaggeest, die overal en nergens is en je voortdurend bestookt en achtervolgt. Ik haat de wind in de stad als een boosaardige kracht, die niets dan kwaads en nooit iets goeds of nuttigs verricht.