23 maart
Voortaan zal 't iedere dag iets nieuws zijn. Gisteren stonden de kastanjebomen nog als dood; vanmorgen zijn ze reeds uitgelopen. Wanneer is 't gebeurd: gedurende de zoele, vochtige stilte van de nacht? Of in de vroege ochtenduren, bij 't eerste, zoete strelen van de zon? Nu is 't of kinderen zich voor de grap hadden vermaakt, al de takken van de kastanjebomen met ontelbare gele vingerhoedjes te versieren.
't Is eigenaardig hoe telkens weer de vergelijking met kinderen in mij opkomt. Er is iets van een kinderleven in 't ontwaken van de vroege lente: de lente is 't liefelijk en dartel kindje van de zomer.
Om drie uur in het veld gaan wandelen. Twee jonge knapen stonden vóór een weiland bij een glasheldere sloot, waarin ze met gespannen aandacht keken. Daar lag, op de bodem, een oud stuk courant, en 't water was zó klaar, dat ze de letters konden lezen. Zo spelden en lazen zij hardop en hadden dolle pret en stompten lachend elkander in de zij. Toen raapte de grootste van de twee een steen op en plofte hem in de sloot. Joelend en giechelend liepen zij verder. Wat hadden ze de lente in zich!