Verzameld werk. Deel 4
(1977)–Cyriel Buysse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 857]
| |
Gruetmoeder RenskeHet kleindochtertje wachtte, zenuwachtig van ingehouden emotie, tot de oude grootmoeder, die klaar was met haar avondmaal, ook haar gebed gepreveld, en met haar gele-gerimpelde, bevende hand een kruis geslagen had. Toen zei ze 't plotseling, in één adem: - Gruetmoeder Renske,Ga naar voetnoot1. ik hè nou geld genoeg, zulle. Mag 'k ze nou zondag noar Boavel goan kuepen? Het oudje, dat met moeite opstond om naar haar spinnewiel terug te gaan, zonk van ontzetting weer op haar stoel, met ogen van angst op het jonge meisje. - Ha moar Hiere Godheid toch! zit da nou nóg in ou huefd! riep ze wanhopig uit. - Ha moar bah joa 't, gruetmoeder Renske, antwoordde Emeranske, met vurige wangen en tranen in de ogen, - 'k zoe-ik toch geiren liere kliere moaken om 'n beetse mier te verdienen, en 'k en kan-ik da toch nie doen as-ik gien noaimachien 'n hè! Gruetmoeder Renske schudde 't hoofd en stond gebogen op. - Och Hiere! och Hiére! zijn da dijngen! jammerde zij. - Moet die uitvindijnge van den duvel hier nou uek nog in mijn huis komen! - Ha moar, gruetmoeder Renske, dat 'n es gien uitvindijnge van den duvel, sprak verzoenend 't jonge meisje. - Da es 'n hiele schuene uitvindijnge en al de kliermoaksters wirken doar tegenwoordig mee. Zuchtend en pruttelend, de rug gekromd en de hand geleund op haar stokje, ging gruetmoeder Renske naar haar spinnewiel terug. Zij was nog van de oude, oude tijd en was het steeds gebleven. Zij kende noch begreep iets van al die nieuwe | |
[pagina 858]
| |
uitvindingen. Zij was er bang voor en zij had er een geweldige hekel aan. Zij was geen tienmaal in haar leven naar de stad geweest en had nog nooit op een trein gezeten. Een naaimachine kende zij helemaal niet. Zij had er nooit een gezien. Maar zij dacht, dat het ook zo iets was gelijk die trein, de eerste, die door 't land reed, en waar zij, nu wel meer dan zestig jaar geleden, met honderden en honderden uit 't dorp, naar was gaan kijken. ‘'t Es de zwarten duvel!’ hadden de mensen toen geroepen, en met schrik waren zij er van weggehold... Kleren maken met een naaimachine! Ach! in haar tijd maakten de mensen zelf hun kleren, of als ze 't niet konden, dan lieten zij 'n kleermaakster aan huis komen, die ze daar maakte waar z'er bij waren, zonder vreemd geknutsel noch bedrog, louter met de handen... - Hawèl es 't goed, gruetmoeder Renske? Mag 'k ze nou zondag goan kuepen? vroeg nogmaals het meisje, bevend en bedeesd. - Ha, 'k en kan-ik doar nie aan doen as ge gij da van ou eigen geld betoalt, moar 't en es het toch mijn goesteGa naar voetnoot1. niet, klaagde 't oudje met een diepe zucht. Zij was weer bij haar spinrad gaan zitten, had het smeulend oliepitje aangestoken, en spon... Het houten rad snorde, haar oude, gerimpelde, knokkelige vingers haspelden nog met verbazende bedrevenheid het spinrokken af. En haar getaand, onder een witte vleugelkap met breed bruin lint bijna geheel verborgen hoofd, was ook als een spinrokken, waarvan zij spookachtig de onzichtbare draadjes afspon, aldoor, halsstarrig, zonder eind... Haar hele leven lang had ze gesponnen. Haar spinnewiel, voor haar gemaakt toen ze zestien jaar oud was, was met haar oud, en ruig, en versleten geworden. Zij had er gesponnen, dáár, bij dat kleingeruit, groenachtig raampje, als jeugdig, mooi, blond meisje, met frisse wangen en schitterende ogen, denkend aan de minnaar, die haar 's zondags naar de dorpskermissen vergezelde. Zij had er gesponnen als stoere, kloeke huisvrouw, met een drukke, lawaaiige schaar kinderen om haar heen. Zij had er gesponnen, | |
[pagina 859]
| |
oud en eenzaam, nadat allen, die zij had opgevoed en grootgebracht, vertrokken of gestorven waren... En nu spon zij er haar laatste dagen, bij dat laatste kleindochtertje, dat haar naam droeg, en mooi en blond was, zoals zijzelf vroeger was geweest... Haar arbeid, eertijds goed betaald, bracht nu haast niets meer op; en zij hoefde ook niet meer te werken, want zij had genoeg gespaard om haar laatste dagen rustig, zonder geldzorgen te kunnen slijten... maar toch bleef zij doorspinnen, uit ingewortelde gewoonte, omdat zij het niet laten kon noch wilde, omdat zij somtijds dacht, dat ze zou sterven de dag waarop zij niet meer spon...
Nu was de naaimachine toch gekomen: een pracht- en pronkstuk, glanzend gepolijst, zacht-raderend en gonzend, een genot om aan te zien en ermee te werken. De buren kwamen kijken, in verrukte, haast jaloerse bewondering. En zij vroegen aan gruetmoeder Renske of zij niet trots en gelukkig was zulk een prachtstuk in haar huis te hebben. Maar neen, gruetmoeder Renske was er in 't geheel niet trots en gelukkig om. Gruetmoeder Renske was bang voor dat onbekend en ingewikkeld ding, dat, staande op kromme, dunne poten, niet met de handen, maar, haast onzichtbaar, met de voeten in beweging werd gebracht. Wel leek het niet helemaal op ‘den zwarten duvel’, op die schrikwekkende trein, die zij, meer dan zestig jaar geleden, voor het eerst door 't land had zien rijden; maar zij vertrouwde 't toch niet, zij begreep het niet; zij was er bang, bang voor. - Ge moet dat dijnk op slot doen; 'k ben d'r schouw van! herhaalde zij telkens wanneer haar kleindochtertje even voor een boodschap, of 's zondags om naar 't dorp te gaan het huis moest verlaten... En in het eenzaam, ouderwets huisje met zijn laaggebalkte, zwartgerookte zoldering, met zijn groenachtige, kleingeruite, in lood gevatte vensterraampjes en zijn ouderwetse tinnen borden op de schoorsteenmantel en de kast, zo zaten zij elk op zichzelf te werken, gelijk de oude en de nieuwe tijd: het blonde meisje bij 't zacht gonzen van haar glimmend-nieuwe naaimachine, de oude, geel-gerimpelde en getaande | |
[pagina 860]
| |
grootmoeder bij het antieke gonzen van haar spinrad... Zij konden elkaar niet zien, zij keerden de rug naar elkaar, ieder zittend vlak naast een der groenachtige raampjes, die uitzicht hadden op het groene boomgaardje met al zijn oude, ruige, knoestige fruitbomen... Het meisje, in toenemende verrukking over haar heerlijke machine, dacht in zichzelf: ‘Gruetmoeder Renske zal d'r zich op den duur wel mee verzoenen,’ en af en toe liet zij aan 't oudje 't mooie werk zien dat zij ermee vervaardigde: - Kijk 'ne kier noar die hemden, gruetmoeder Renske! 'k Kan d'r azue tiene per dag mee moaken! Gruetmoeder Renske keek dan wel eventjes op, maar antwoordde niettemin met een afkeurende hoofdschudding: - In mijnen tijd en hân de meinschen zueveel hemden nie nuedig... En tóch zou gruetmoeder Renske zich ermee verzoenen!... Dat zag, dat voelde 't meisje instinctmatig... Het kwam haar voor of 't oudje nu soms af en toe naar de machine omkeek, of zij het heimelijk verlangen had er iets meer van te weten. Eens, nadat zij even buiten was gegaan, vond zij, weer binnenkomend, haar grootmoeder vóór de machine staan, blijkbaar in diepe aandacht het wonderlijk werktuig opnemend. - Wil 'k ou nou 'ne kier loate zien hoe dat 't wirkt, gruetmoeder Renske? vroeg terstond het meisje, gretig de gelegenheid te baat nemend. Maar 't oudje schrikte hevig op en kreeg een kleur over haar grauwe wangen, terwijl ze kregel stotterde en bromde: - Nie, nie, 'k zocht noar de schoare. Woarom doeë gij toch altijd die schoare wig? En 'k hè ou al mier gezeid da ge da dijnk onder zijn kasse moet sluiten as g' uit 't huis goat. 'k Ben d'r schouw van. - Ha moar, gruetmoeder Renske, de schoare ligt op ou spinnewiel! antwoordde Emeranske, die moeite had om niet te lachen.
De winter naderde, de dagen werden kort. Weldra kon Emeranske na vier uur bij 't grijze daglicht niet meer werken; en bij 't ellendig olielampje van gruetmoeder Renske bedierf zij haar ogen. | |
[pagina 861]
| |
- Gruetmoeder Renske, 'k zoe toch wel moeten 'ne kijnkeeGa naar voetnoot1. hên om d'r 's oavonds bij te wirken, sprak zij. Gruetmoeder Renske, die al meer dan zeventig jaar lang met haar sterke ogen bij 't smeulend schijnsel van hetzelfde oliepitje spon, schrikte van die woorden op. - Watte?... siesterGa naar voetnoot2. in ons huis! Wilt g' ons meschien levende zien verbranden? overdreef zij. - Ha moar, gruetmoeder Renske, 'n zegt da toch niet, al de meinschen branden tegenwoordig siester, drong het meisje verdrietig aan. - Ge moe 't weten! ge moe 't weten, moar ik 'n geef 'r giene cens veuren uit! - G'n moet er gij giene cens veuren uitgeven, 'k zal ik het van mijn eigen geld kuepen. En er kwam ook een mooie, koperen, helder licht gevende petroleumlamp in het ouderwets huisje. - Hawèl, es da nou toch gien schuene lucht?Ga naar voetnoot3. juichte het verrukte meisje toen de lamp voor het eerst brandde. - Schuene dijngen 'n duren dikkels nie lang, sprak de oude haar kleindochtertje vreugdestorend tegen. En in de lange winteravonden zaten zij zwijgend te werken: het jonge meisje bij de heldere petroleumlamp, gruetmoeder Renske bij het ouderwets, armzalig oliepitje.
Was het de hoge ouderdom,... of de afleidende invloed van die nieuwe, onbekende dingen om haar heen? toch kwam het Emeranske voor of gruetmoeder Renske niet zo aanhoudend en zo vlijtig meer als vroeger werkte. Het spinrad snorde soms stiller en langzamer, als moe, als overweldigd door het overijlend getik en gegons van de glinsterende naaimachine. Vooral 's avonds scheen het zwaar en moeilijk te gaan; en hoe dicht ook gruetmoeder Renske 't smeulend oliepitje bij het grijsgele spinrokken schoof, toch was het nu 't helder schijnsel van de petroleumlamp dat haar werk verlichtte, dat haar stoorde en tevens aantrok, dat haar af en toe, ondanks haar taaie wil, in onweerstaanbare obsessie, het zenuwachtig | |
[pagina 862]
| |
schuddend hoofd naar 't heerlijk licht als naar een zonnestraal deed omwenden. Emeranske, die de vermoeide kwelling van haar grootmoeder wel opmerkte, zei haar: - Ha moar, gruetmoeder Renske, 'k 'n zoe nóu toch nie mier wille spinnen, as 'k in ou ploatse woare. Leef nou liever wat op ou gemak, 'k zal ik veur ou wel wirken. Maar dáár wilde 't koppig oudje niet van horen. Dadelijk ging het spinnewiel weer voor een tijdje zo vlug als vroeger, terwijl zij met een energieke hoofdschudding antwoordde: - Ik nie mier spinnen! Nie, nie, kind, kind, dát 'n kan nie zijn! 'k Zoe duedgoan as 'k nie mier 'n spon.
Emeranske had een beminde. Elke zondag, na de vesper, ontmoette zij hem bij 't uitgaan van de kerk. Het was een aardige jongen, ook kleermaker van bedrijf, en die met haar zou trouwen, later, als gruetmoeder Renske dood was. Gruetmoeder Renske wist van die vrijage en keurde ze goed, doch had liever dat de minnaar niet aan huis kwam. 't Was Kerstdag. Wijd over de kille wintervelden, triestig grauw of dofgroen onder de eentonig-grijze, nevelige hemel galmde, melancholisch-echoënd, het geluid van de klokken. Emeranske, om halftwee vertrokken, had beloofd als naar gewoonte met de invallende avond thuis te zijn. Zij kwam met haar minnaar in de schemering terug langs de eenzame wegen, en bij het hek van 't boomgaardje, waar hij haar doorgaans verliet, namen zij afscheid tot de volgende zondag, toen Emeranske, even naar het huisje kijkend, met verbazing uitriep: - Hè!... kijk ne kier!... mijne kijnkee brandt!... Zoed' er meschien iemand gekomen zijn, of es da gruetmoeder Renske die hem zelf aangesteken hee!... Een heldere lichtstraal, inderdaad, schitterde door de groenachtige ruitjes. En iemand zat daarbinnen naast het raampje, vlak bij de naaimachine. - Woarachtig!... wilde nou 'ne kier wa weten!... riep Emeranske, die een stap opzij was gegaan om beter te zien. - Gruetmoeder Renske hee zelve mijne kijnkee aangesteken en ze zit aan mijn noaimachine te wirken! Hè 'k ze dan were | |
[pagina 863]
| |
vergeten op slot te doen? Joa 'k, woarachtig!... 'k hè vergeten mijne sleuter af te trekken! As ze ze nou moar nie vermuestGa naar voetnoot1. 'n hee! - Ha! da es de moeite weird! lachte haar minnaar, die op zijn beurt een stap verder ging om te zien. - 'k Ben toch verlegen da z'r aan gemuest zal hên, 'k goa direct binnen! sprak 't meisje bezorgd. Zij namen haastig afscheid, met een korte omarming en een: - Zue tot zondag, Jules! Zue tot zondag, Emeranske!
- Ha! dát doe mij plezier, gruetmoeder Renske! riep het meisje, ietwat gejaagd binnenkomend. - Hawèl, es da nie giestigGa naar voetnoot2. om doarmee te wirken! Gruetmoeder Renske, het hoofd diep voorover gebogen, als zocht zij met inspanning 't gaatje van de naald, gaf geen antwoord, maakte geen beweging. - Moar, gruetmoeder Renske toch! riep het meisje, ten hoogste verbaasd door dat onverwacht schouwspel... Maar plotseling, door een onheilspellend voorgevoel getroffen, snelde zij naar 't oudje toe, en greep haar bij de hand. Met een scherpe kreet vloog zij weer achteruit, vloog zij het huis uit, gilde naar Jules,... Jules!... Jules!... met wild-angstige, overschrille stem. Hij was nog niet ver, hij kwam ontsteld teruggehold, liep met haar binnenshuis, snelde op zijn beurt naar 't oudje toe... Gruetmoeder Renske was een lijk... Zij was daar plotseling gestorven, zittend vóór de naaimachine, met de hand aan de naald en de voeten op de trappers, plotseling gestorven bij die vreemde, onbegrijpelijke dingen van het nieuwe leven, op het uiterst ogenblik van willen-weten, waartoe een almachtig nieuwsgierigheidsgevoel, gemengd met angst, haar van lieverlede onweerstaanbaar had gedreven. |