stil, stil als een muisje in 't meel, om toch niet weggezonden te worden, en wellicht daalde, bij het gezicht van dat groot, vervaarlijk werk, een nuttige en onuitwisbare indruk in zijn teder hartje. Maar daaraan dacht ik niet! Het rasse en gelukkige vorderen van het werk had, mijn eerste vrees voor moeilijkheden verjagend, een soort van zelfzuchtige opgeruimdheid in mij verwekt; en aangestuwd om dit gevoel door iets overtolligs te uiten, boog ik neer, raapte een weinig sneeuw van de grond, kneedde die ineen, en gooide ze naar 't knaapje. Het balletje viel boven op zijn hoedje, en maakte er een buil en een witte vlek.
Het ventje sprak geen woord, maar keek, ietwat verschrikkend, schichtig naar mij op. En, mij terstond als de dader herkennend, ging het, steeds zwijgend, eenp aar voetjes opzij staan, achter de rug van een grote vanwaar het opnieuw, met klimmende belangstelling, het werk aanstaarde.
Ik wachtte een wijl, boog weer ten gronde, raapte wat sneeuw, kneedde die harder en wierp een tweede balletje. Een kort en dof geklets trof ditmaal mijn gehoor, en 't kwam mij voor, als zag ik het knaapje, voortdurend stilzwijgend, eensklaps in de steeds dichtende duisternis wegsmelten en verdwijnen. Maar mijn aandacht werd terug tot het werk geroepen.
Nu hing de ketel, onder de kranen, in zijn armdikke ketens en touwen getild. De zware wagen werd vooruitgestoten, een brede open ruimte scheidde het zwart hangend monster van de witbesneeuwde bodem. Nu zachtjes, zachtjes de kaapstanders gelost! De touwen kraken, de kettingen knersen. Langzaam, in spookachtige schemerglans, daalt het wangedrocht naar de grond. Nog een draaitje, nog één, nog één, en een zucht van verlichting ontsnapt aller lippen: wij zijn er, het gevaarlijk voorwerp is zonder onheilen op zijn plaats gebracht.
Maar wat gesnik, wat doffe weeklacht klinkt nu eensklaps in onze oren? Is iemand gekwetst? Verschrikt keer ik mij om, en sta vóór Gampelaarken.
- Waarom weent ge, ventje?
Het weent en zucht, met zijn beide vuistjes aan de oogjes, maar antwoordt niet, zegt niet waarom.