Juist op dit ogenblik trad Palmyre, de thans regelmatig komende werkmeid, binnen.
Hij hoorde de sleutel in de voordeur kraken.
- Papa stirft, kreet hij haar toe, - luup boven en roep ze allemoal op!
Met de schrik, die haar in de benen sloeg, rende de meid op zijn bevel, zo snel ze vermocht, de trappen op, en weldra stonden allen rondom het bed geschaard, bleek van ontzetting, bevend van kou en angst.
- Jan, kende mij nog? vroeg madame Verpoest over hem gebogen.
- O, Papa! Papa! kreten Paulke en Marina.
Julien was de laatste die binnenkwam:
- Wa gebeurt er hier? vroeg hij, eerder misnoegd dan ontsteld, - en woarveuren al da laweit?
- Kijk ne kier, kijk ne kier, u voader! jammerde madame Verpoest, de stervende aanwijzend.
Julien staroogde op de met de dood worstelende, zonder spreken; maar ineens barstte de ontroering bij hem uit in een gesmoorde snik, en met de zakdoek voor de mond liet hij zich op een stoel neervallen in zenuwachtig schoudergeschok. - Palmeire, Palmeire! riep madame Verpoest, - luup gauw om den dokteur, menier Brabo, ge weet hem weune, newoar, ginter aan de brugge, en vandoar noar de kirke van 't Heilig Herte, ze zal al ope zijn, om ne paster!
Palmyre holde 't huis uit.
Maar als de dokter kwam, kon hij niets dan het overlijden vaststellen.
- Hij heeft niet geleden, hiermede troostte hij de weeklagenden.
De onderpastoor ook verscheen met de fluwelen beurs, waarin de heilige hostie en de benodigdheden voor het heilig oliesel staken.
Zijn geoefend oog zag dadelijk de toestand in:
- Waarom mij niet eerder ontboden? fluisterde zijn verwijt. - Menier den onderpastoor, hij lag buite kennisse, als ik wakker wierd, snikte Florimond, in zijn zakdoek, nat van tranen, bijtend.
- Hij is nog warm, er kan nog leven in zijn, meende de gees-