| |
| |
| |
XVI
- Pourquoi c' que vous ne faites pas comme nous, imbécile, quand vous avez besoin d'une femme? bromde Urbain enkele dagen later tegen Florimond, die hij gedrukt en lusteloos bij de ingang van de Glub Nautique ontmoette. - Nous nous garderons bien de nous coller comme vous, pour n'avoir plus de repos dans sa vie. Si nous avons besoin d'une, nous allons où elles sont à trouver. Suivez notre exempel et vous serez content.
Florimond, nog steeds onder de wanhoop van Euzekes mededeling, begreep niet duidelijk welk ‘exempel’ Urbain hem wenste te zien volgen.
- Allons, je vous piloteraï, zei Urbain. - Da spel moet eindigen mee u. Teneiz: achter uw entrainement zulle we te goare goan souperen en 'k zal u ne kier de wig tuge.
- Ouais mais, qu'est-ce qu'on dira à la maison? aarzelde Florimond.
- Voulez-vous que je téléphone? Ala, ge zijt percies 'n klein kind geworde. En vastberaden stapte Urbain naar het telefoontoestel.
- Avec queï ai-je l'honneur? vroeg hij, toen hij aansluiting gekregen had... - Avec madame Verpoest? Ah! très bien... Madame, c'est pour vous dire si vous trouvez bon que Florimond reste souper ce soir avec moi? Plaît-il, madame?... Ouais, ouais, soyez tranquille, j'aurai soin de lui... Ouais, ouais, c'est parce qu'il deviendrait trop tard, savez-vous. Il doit s'entraîner à fond aujourd'hui. Bonjour, madame Verpoest, merci bien et les compliments à monsieur Verpoest, s'il vous plaît.
- Voilà, zei hij afbellend. - Zu lank duurt datte. Allons, une course à fond main'nant et ensuite le plaisir.
Florimond ging zich gedwee verkleden en stapte in zijn boot- | |
| |
je. Het voorstel was hem niet vijandig. Hij had sterk behoefte aan enige afleiding. Hij was volkomen nog in het onzekere, wat hij wel met Euzeke zou aanvangen; maar 't moest hem eens uit 't hoofd; hij moest het eens vergeten, eens met heel iets anders in aanraking komen. Tamelijk opgewekt roeide hij weg en Urbain volgde hem, op zijn rijwiel, eerst langs de Coupure en dan verder langs de Groendreef, buiten de stad, in de richting van Mariakerke. Vlak voor het Geuzenkerkhof stapte Urbain af, terwijl Florimond even zijn riemen liet drijven, keek op zijn horloge, riep: - Attention! en avant partout! Parteiz!... en de pijlfijne skiff schoot weg, in de vlugge, ritmische cadans van de glinsterende riemslagen. - Bravo! C'est bien ça! Conservez cette allure jusqu'au bout! gilde Urbain hem nog na; en toen Florimond weldra uit het zicht was, ging hij zitten op de rand van het kanaal, in 't gras, en stak een sigaar op.
Na enkele minuten zag Urbain heel in de verte de vlug-flikkerende riemslagen terugkomen. - Nom de Dieu! déjà! riep hij halfluid op zijn horloge kijkend. Hij sprong op, wipte op zijn wiel, trapte uit al zijn macht Florimond tegemoet, zwenkte om toen hij vlak tegenover hem was en volgde weer de roeier, gillend zo hard als hij kon:
- Bravo! Bravo! Superbe, nom de Dieu! Continueiz! Continueiz! Encore deux cents mètres!
Nieuwsgierigen kwamen naar 't kanaal gelopen, bleven daar staan in dichte groepen, juichten op hun beurt: Bravo! Bravo! terwijl Florimond vuurrood, zweetdruipend, zich met zijn volle kracht inspande. Bij iedere riemslag helde zijn ganse lichaam achterover, de spieren bochelden op zijn sterke, bruingebrande armen en zijn mond hing hijgend open, zwoegend als een blaasbalg.
- Stop! schreeuwde Urbain toen hij eindelijk weer aan zijn vertrekpunt was; en hij riep hem 't resultaat toe, dat schitterend was, mooier dan hij ooit gedaan had.
- Voyez-vous bien que vous savez encore! juichte Urbain als vreugdedronken; en langzaam keerden zij terug naar de Club, Florimond in de boot, afgemat, zijn witte, wollen trui los om de hals en de schouders geslagen, Urbain heel zachtjes wielerend langs de oever, vol mooie, plannen weer van wedden- | |
| |
schappen en veel geld verdienen, met de door hem geheim gehouden kracht van Florimond.
Even voor halfacht waren zij samen op de Kouter, klaar om in 't Caveautje te gaan souperen. Maar juist toen zij langs de Excelsior-Bodega voorbijkwamen, hoorden zij een: Pst! hé! achter hun rug; en omkijkend, ontwaarden zij daar buiten, op 't terras, Urbains broeder Adhémar, die er, bij een overeindstaand tonnetje, met een glas port voor zich te luieren zat.
- Tiens, c'est une idée, prenons aussi d'abord un porto, zei Urbain.
Zij namen plaats naast Adhémar en bestelden twee glazen.
- Ousque vous alliez? vroeg Adhémar.
- Souper, au Caveau.
- Tiens, j'ai aussi envie d'aller souper; je vais avec. Voulonsnous d'abord jouer nos verres?
C'est bien, zei Urbain; en hij riep om de dobbelstenen.
Zij speelden ‘poker’. Enkele slagen en de drie glazen waren voor Florimonds rekening.
- Prenons encore un verre, zei Urbain. En hij riep naar binnen.
- Léion, encore trois Royal!
- Bien, mesieu! klonk van ver, op een zangvooisje, de stem van de bediende.
- Léion! riep op zijn beurt Adhémar, zich half omkerend, - moi j'ai encore un verre de bon, d'avant-hier, savez-vous? Apportez-moi plutôt un paquet de cigarettes avec, d'un franc, alors nous sommes égal.
De garçon, in kraakzindelijk, kort witlinnen vestje, bracht de glazen.
- Eh bien; Léion, et mes cigatettes? vroeg Adhémar.
- Nous sommes sans, mesieu, bekende de bediende met een verlegen uitdrukking.
- Ah! c'est du propre ça, dans un Bodega! bromde Adhémar.
- Que voulez-vous, mesieu, excuseerde zich de kelner: - quelquefois, au plus que le patron en commande, des cigarettes, au plus ils sont vite partis.
| |
| |
Adhémar drong niet aan, en weer ratelden de dobbelstenen. Ditmaal was 't Adhémar die verloor.
- Allons! je veux aussi avoir mon tour, zei Urbain. En hij bestelde nóg drie glazen. Maar hij verloor niet en nog eens viel 't op Florimond.
- Nondedome! déjà six verres à mes guêtres! zei deze, zuurlachend.
- Je vous joue mes trois! stelde Adhémar voor.
- Bon.
Het duurde niet lang of Florimond had alle negen de glazen te betalen.
Hij haalde bezorgd zijn portefeuille te voorschijn om af te rekenen.
- Mais non, laissez pour tout à l'heure, zei Urbain. - Nous revenons ici après le souper prendre le caféï et la liqueur et nous jouerons à qui perd tout. - Léion, nous revenons, savez-vous?
- Bien mesieu! zong de vriendelijke stem van de bediende. Florimond stopte beteuterd de portefeuille weer in zijn zak en zij gingen souperen.
Een gevoel van zacht-gezellig welbehagen soesde weldra stilbedwelmend door Florimonds gehele lichaam. Weg was voorlopig de drukkende herinnering aan Euzeke en de kwelling van hun toestand; hij voelde zich eensklaps verlost, bevrijd, zonder knellende banden, vrij zoals hij vroeger was geweest en altijd moeten blijven had. Wat hadden zij schoon gelijk, Urbain en Adhémar, dat zij zich nooit vast aan één enkele vrouw wilden hechten! Zij kenden al 't genot van de liefde zonder een der wederwaardigheden, en zo had hij 't ook moeten doen, stommerik die hij was, in plaats van zich geheel en al te verslingeren aan die éne, die van lieverlede een zo zware last voor hem geworden was. Zij leefden als koningen, als pasja's in een harem. Urbain droeg op zijn zelfbewust en knap gezicht met volle donkerbruine baard al de serene trots van een aangebeden heerser; en zelfs die crétin Adhémar, met zijn schrale schoudertjes, zijn waterige gluipoogjes en zijn lange rode neus, had over zich iets los, iets onbezorgds en rustigs, dat de zoveel knappere en sterkere Florimond hem heimelijk benijdde.
| |
| |
Zij aten lekkere en prikkelende dingen, en gingen dan weer in de Excelsior, waar zij, onder het roken van grote, fijne sigaren, koffie en likeur gebruikten. Opnieuw werden de dobbelstenen gevraagd; en nu zwenkte de kans heen en weer, met afwisselende sprongen vol emotie, tot eindelijk, na een allerlaatste worp van hoogste spanning, het gehele boeltje voor rekening van Adhémar kwam te staan. Glazen port, souper, koffie, likeuren en dure sigaren, alles, alles had hij te betalen.
Hij lachte even met een zuur gezicht en 't scheen alsof zijn neus nog langer en nog roder werd, terwijl hij, onder de pasja-spotblik van Urbain, zijn portemonnaie uithaalde.
Florimond voelde zich nu helemaal op zijn gemak en thuis in 't fuifpartijtje. Het geld - zijn grootste zorg - scheen hem eensklaps veel minder belang en waarde te hebben. 't Leek hem iets lichts, iets dat zo gemakkelijk te bekomen was als het gemakkelijk was om te verteren; iets dat geschapen was, niet om de mensen te kwellen, maar alleen om de mensen genot en geluk te verschaffen. De zware som die hij weldra terug zou moeten geven, och, het stond volstrekt niet meer als een schrikbeeld en een dreiging vóór zijn geest; er zou iets op gevonden worden, wát wist hij niet, maar 't een of 't ander, iets waarover hij zich nu nog niet te bekommeren had,... en ook met Euzeke zou iets gevonden worden, dat moest, dat kon niet anders, dat was alles veel, véél minder erg dan hij 't zich in de eerste uren van wanhopige zwaarmoedigheid had voorgesteld. Hij was een ietsje door de drank beneveld en bedwelmd, maar zacht, vrolijk, behaaglijk, bedwelmd, bedwelmd met frisroze wangen en tintelende ogen, en toen Urbain weldra voorstelde: - Eh bien, allons voir les femmes, main'nant! was hij de eerste op en klaar, lustig, stoutmoedig, bereid om 't even met welke vrouw de laatste smart-en-wroegingsschim van Euzekes verwijtende herinnering te verjagen.
Door de zuinig verlichte, reeds stil wordende straten, kwamen zij in een nauwe, lange, kronkelende steeg. Florimonds hart klopte wel een beetje sneller dan gewoonlijk. Veel had hij over die gelegenheden horen vertellen, maar zelf was hij
| |
| |
er nog nooit geweest. Urbain ging kalm voor, zwaar dampend aan zijn lekkere sigaar, luid pratend, geheel op zijn gemak, als een die daar dagelijks thuishoort. Adhémar liep ietwat sukkelend, met gebogen hoofd, wel enigszins gedrukt onder zijn zwaar verlies in de Excelsior. En Florimonds hart joeg steeds gejaagder, naarmate zij dichter naderden tot een matwitte lantaren boven de deur van een huis, dat Urbain hem van ver deed opmerken. Zij gingen naar de vrouwen toe en de herinnering aan Euzeke knaagde eventjes weer heel scherp in zijn binnenste. Hij had zich wel plotseling willen omkeren en vluchten; maar hij beet op zijn lippen en hield zich goed, ter wille van Urbain en Adhémar.
Zij kwamen aan de deur, die openstond. Vlak tegenover, in 't duister, bevond zich een politieagent. Zijn helm glom dof onder het schijnsel van de lantaren, terwijl hij met trage, hol klinkende stap eventjes op en neer liep. Hij groette bescheiden, met een militair saluut, Urbain, die hij zeker herkende en kwam weer, als op wacht, tegenover de open deur staan, terwijl de jongelui binnentraden.
Zij stapten drie treden op, duwden, in de gang, een matglazen portaaldeur open, sloten die weer, volgden verder de lange, smalle gang, die onder hun voetstappen weergalmde. Een zijdeur werd opengerukt, een vrouwenhoofd helde voorover, jong, blond, met kroezelharen, vlug kijkend, met vrijpostige blik, een sigaret in de mond. Zij trok zich ijlings terug, riep iets naar binnen, vertoonde zich opnieuw, in haar volle gestalte, een geijkte glimlach van verrassing op haar aangezicht.
- Bonsoir, chéri! groette zij Urbain, hem haar lippen reikend. Hij zoende haar en omarmd trad ze met hem voorop, door Adhémar en Florimond gevolgd.
Florimond, oogknippend tegen de schelle klaarte daarbinnen, zag nog twee andere vrouwen: een statige matrone van plantureus-middelbare leeftijd, met spannend corset om de zware buste en weelderige, geelgeverfde haren; en een jonge bruine, met bleek, rond gezicht en grote, donkere ogen, die, achter het buffet met witmarmeren blad, glazen stond om te spoelen.
- Bonjour, chéri, zei nu ook de matrone, met haar vriende- | |
| |
lijkste glimlach Urbain tegemoet komend. En, evenals de jonge blonde, gaf zij hem een klinkende zoen op de mond. Toen zoende zij ook Adhémar en vóór Florimond bleef zij even in afwachting staan, hem strak bekijkend met stralende, strelende ogen en naar hem glimlachend met haar vlezige, roodgeverfde lippen.
Urbain deed de voorstelling:
- Christine, je te présente notre ami Florimond. C'est un gentil garçon; mais il est marié, savez-vous?
- Oo! riep de matrone op een klaagtoon. Maar dadelijk daarop, troostend, rechtstreeks tot Florimond:
- Ça ne fait rien, mon chéri, nous te consolerons. En meteen kwam ze naar hem toe en plakte ook hem een hartstochtelijke zoen op de mond.
Florimond rilde, trok zich onwillekeurig even achteruit. O! de zoenen, de zachte, tedere zoenen van Euzeke, wat waren die heel anders! Maar hij vreesde zich blo te tonen en belachelijk te maken; en op zijn beurt omhelsde hij de zware deerne, en sloeg haar even een bevende arm om het middel, terwijl hij antwoordde, de blik verwijtend op Urbain:
- Ce n'est pas vrai que je suis marié, il veut tenir le fou avec moi.
- Quoi donc, alors! Collé? vroeg de rijp-ervaren deerne, de beide handen op zijn schouders, de stoute ogen in de zijne. Florimond kreeg een vurige kleur en al de anderen: Urbain en Adhémar, het blonde meisje en de bruine, moesten om zijn schuchtere bedeesdheid schateren.
- Oh! mon Dieu! qu'il est charmant! Il rougit comme une pucelle! riep Christine. En eensklaps hem als 't ware onder haar bescherming nemend:
- Taisez-vous, vous autres, c'est mon petit homme et je vous défends de vous moquer de lui.
Zij gingen zitten. Florimond voelde zich nog niets op zijn gemak, maar hij deed zijn uiterste best om zich goed te houden. De stevige matrone zat naast hem, dicht bij hem, haast op zijn schoot, en zij fluisterde hem strelend aan 't oor:
- Qu'est-ce que nous prenons, chéri, un petit verre de champagne?
- Mais ouais, sans doute, n'est-ce pas? aarzelde Florimond,
| |
| |
schuins naar Urbain en Adhémar omkijkend.
Christine gaf een wenk aan het meisje, dat achter 't buffet stond en dadelijk knalde een kurk en schuimden de glazen. Het meisje bracht vijf volle bekers op een presenteerblad.
- Il y a un verre trop court, glimlachte Adhémar de bruine oogjes aan.
Zij huppelde naar het buffet terug, vulde ook háár glas, kwam speciaal met Adhémar aanklinken, nam plaats heel dicht nevens hem, ook haast op zijn schoot.
De lange, elegante blonde, die Yvonne heette, zat alvast op Urbains knieën en fluisterde hem giechelend, de linkerarm over zijn schouder, de rechterarm, in de hoogte, met het brandend sigaretje in de fijne hand, geheime en tedere dingen in 't oor. Zij keerde de rug naar de anderen en haar buste, door Urbain omarmd, golfde sierlijk, boven de ferme ronding van haar heupen, tegen hem aan. Het duurde niet lang of 't bruintje, dat Mignon geheten werd, zat eveneens op de schoot van Adhémar en stak haar lief gezicht met matte, ronde wangen, tegen zijn lange, rode neus. In de neus van Adhémar scheen de ganse uitdrukking van zijn gezicht te schuilen. Die neus lachte, pruilde, treurde, al naar gelang van de omstandigheden, en thans jubelde hij heel trots op zijn overwinning, met onrustige bewegingen van wellust en genot. Toen zette ook Christine zich met een plotse ruk op Florimonds knieën en, beide haar armen om zijn hals geslagen, verdween hij onder haar volume, dat woog en drukte als een reusachtige last...
Laat was het, hol-laat in de nacht toen zij eindelijk vertrokken. Wat er verder ook gebeurd was, hing ten slotte slechts als een nevel in Florimonds bedwelmde geest. Er was nog meer, nog veel meer champagne gekomen, talrijke flessen, - hoeveel wist hij niet. - Hij herinnerde zich slechts een zoetzure en bittere nasmaak, die hem onpasselijk had doen worden. Op een gegeven ogenblik had hij zich met de dikke matrone alleen bevonden in een andere kamer; en daar was 't afschuwelijk geweest, zij had hem letterlijk overweldigd, en toen hij eindelijk in de gelagkamer terugkwam, had hij er een hele tijd met haar alleen gezeten, wachtend op Urbain en Adhémar, die met de andere meisjes verdwenen waren. Toen
| |
| |
was er weer champagne gedronken en daarna hadden zij allen gezongen, luidkeels met brallende stemmen. Daarop was een politieagent binnengekomen:
- Meniers, 'n beetse stiller, zilde, gien rustesturijnge, hoorde Florimond hem nog met bedaarde stem vermanen.
Urbain was naar de agent toegevlogen, had hem met geweld een halve fles champagne willen doen uitdrinken. Maar de man had beslist geweigerd, was onmiddellijk in de donkere gang teruggedrongen. Daarop was 't bruine meisje met de fles hem nagehold en 't ogenblik daarna zonder de fles teruggekeerd. En weer was er verse champagne besteld.
Toen ze daar reeds lang, uren lang zaten, was plotseling een hele bende jongelui binnengestormd. Zij waren een tiental, allen in rok, witte das en verlakte schoenen, en kwamen blijkbaar van een soirée of een bal in de grote wereld. Zij hadden razend veel lawaai gemaakt zonder iets te gebruiken, met hun paraplu's op het buffet en de tafels geslagen, de vrouwen de schrik aangejaagd, en 't scheelde niets of er ontstond een gevecht tussen hen en de drie vrienden. Weer was het bruintje naar buiten om de agent gelopen, en gezagvoerend ditmaal kwam hij binnen:
- Mesjieurs, pas de batail ici ou j'appelle mes camarad!
Na wat gesmaal en geschimp waren de jongelui uit de chique wereld vertrokken en triomfantelijk hadden de drie vrienden nóg eens champagne laten komen.
Hoe of 't precies geëindigd was, wist Florimond niet meer. Zijn laatste, enigszins heldere herinnering was, dat de lange blonde, half uitgekleed, met naakte armen, in haar onderrok als een bezetene op de grond onder de pasja-blik van Urbain lag te giechelen en te spartelen, terwijl Adhémar en Mignon op één fauteuil in elkanders armen waren gevallen, en hij zelf opnieuw de hele vracht droeg van de machtige matrone die, weemoedig gestemd, hem huilend intimiteiten vertelde, waarvan hij geen enkel woord begreep.
Even daarna stonden zij alle drie op straat, in 't nuchtergrijze daglicht van de vroege morgen. Adhémar, die niet meer lopen kon, moest vastgehouden worden.
- Aidez-moi d'abord à le rentrer, sais-tu, brabbelde Urbain gezagvoerend, met dikke tong.
| |
| |
Waggelend alle drie, Adhémar als een gesleept pak in hun midden, verlieten zij de smalle steeg, weer door de trage klinkstap van de agent op een afstand gevolgd.
- Il ne sait contre rien, schimpte Urbain, minachtend op zijn broeder neerziend.
Een man knipte haastig, als een vlugge schaduw door de stille straat zigzaggend, de laatste, nog brandende lantarens uit en in de verte kwamen reeds, met groot geluid, onzichtbare karren aangerateld.
- Nous rentrons tôt,... très tôt, schertste Urbain opnieuw. Florimond gaf geen antwoord. 't Was alles dof en dood en lam in hem.
Zij kwamen op de Coupure, vóór het huis van meneer en mevrouw Carbonnelle. Urbain haalde de huissleutel te voorschijn:
- Allons, bonne nuit et jusqu'à demain, n'est-ce pas, au Club? groette hij Florimond, terwijl hij Adhémar met een por onder de oksels overeind hield.
Zij waren binnen en Florimond stond heel alleen langs de grijs-stille gracht. Een lichtstraal schoot door zijn beneveld brein. De Holstraat, waar Euzeke woonde, lag daar dichtbij! Indien hij nu eens naar haar toeging, haar zijn schandelijk gedrag bekende, om vergiffenis smeekte en op zijn knieën zwoer, dat het nooit meer gebeuren zou?...
Hij aarzelde, de tentatie was groot, zijn hart vol wroeging en zijn zwakke benen leidden hem vanzelf daarheen. Hij kwam in de straat, die stil en leeg was als een uitgestorven oord, hij zag van ver haar raampjes, die zo triestig blikkerden in het grijsgrauwe twijfellicht; hij... Maar ginds heel aan 't einde kwam met langzame klinkstap een nachtwaker aan, en die verschijning stoorde zijn verlangen: hij keerde zich plotseling om en, met onvaste schreden, het hoofd gebukt, het lichaam loom, de ogen dof en zwaar beneveld, waggelde hij door de lange, lange, doodverlaten straten naar het verafgelegen ouderlijk huis toe.
|
|