nemen. Moeder drong erop aan dat hij een stuk gerookt spek tussen zijn kleren zou verstoppen. Men kon nooit weten... Ivan had enige moeite haar aan de milde overvloed van allerlei aan boord te doen geloven.
- Hij es geweune van zue goed gevoed te worden en hij hee da nuedig! zuchtte zij.
Zij vertrokken uit Antwerpen op een stille, zacht-wazige septembermorgen.
- 'k Voele 't scheep beven! zei Peetsen, zodra de boot van wal stak. Hij stond naast Ivan langs de reling en keek met grote, strakke ogen.
- Ge zoedt precies zeggen dat 't scheep grueter es dan huel de stad Antwerpen! meende hij.
- 't Scheep blijft gelijk en de stad verkleint! zei Ivan.
Peetsen begreep dat; hij knikte ernstig met het hoofd.
- Eigentlijk ben ik blije da Moeder en Lisa nie meegekomen 'n zijn! zei hij.
- Woarveuren datte, Peetsen?
- Omda ze huel zeker zoen geschriemd hên.
Aandachtig staarde Peetsen rechts en links over de Scheldeoevers.
- Da es hier plat en lege! merkte hij.
Maar 't meest nog interesseerde hem het schip zelf, met al zijn leven en beweging.
- Zoen da allemoal Amerikoanen zijn? vroeg hij fluisterend, op de passagiersdrukte doelend.
- D'r es van alles onder, Peetsen: uit alle landen van de weireld.
De stoomfluit brulde schor en dreunend. Peetsen keek naar de reuzeschoorstenen op en zei:
- 'k Voel 't doaveren tot in mijnen buik.
Het water werd breder, de oevers smolten in lichte nevelen weg.
- We zijn al in volle zie, nie woar, Ivan?
- Nog nie huelegans, Peetsen.
Peetsen zag een hoge toren rechts, die uit het water zelf scheen op te rijzen.
- Da es zeker al IJ-eland, Ivan?
- Da es Oland, Peetsen; Vlissingen!