gesproten. De zon ging onder en haar gloed weerkaatste zich in de duizenden ramen, waar ook hier en daar reeds de elektrische lichten waren aangestoken. Het waren doorschijnende levenstorens, roze en oranje wonderen, als gedroomde toverpaleizen.
Dzjeurens kwam naast hem bij de railing staan. Hij glimlachte en zijn ogen blonken.
- Hoe vindt ge 't? vroeg hij.
- 't Es lijk nen andere weireld! zei Ivan.
- Keunde nou nog op de ‘old country’ peizen os ge da ziet? voer Dzjeurens voort.
Ivan gaf geen antwoord. Hij peinsde, droomde, door de grootsheid van het schouwspel overweldigd.
Het toverachtig overglansde en bevlagde reuzenschip liep langzaam in de haven. Het witte schuim spreidde zich zuchtend vóór de zwarte boeg rechts en links open en ontelbare lichten van allerlei kleur: gele, rode, groene, paarse, blauwe, tintelden tot in de verre verte van de neerdalende zomernacht. Alom loeiden en brulden de stoomfluiten en een zwaar gegons van in elkaar versmeltende geluiden steeg als uit een reusachtige, onzichtbare krater op.
- 't Es geweldig... geweldig! zuchtte Ivan.
Zij bleven maar één nacht te New York. Zij kenden dat overweldigend leven; 't was hun voldoende het nog eens even aan te voelen.
- Vloanderen es 'n kirkhof doarbij vergeleken! zeurde Dzjeurens.
De volgende avond waren zij weer te Blue Springs, in het houten huisje, waar de ganse familie hen wachtte.