XXVI
Middernacht... Twaalf keer na elkaar heeft de koekoek in het klokje, dat Oculi destijds uit Vlaanderen meebracht en dat nog altijd, als een herinnering aan 't verre vaderland, in de woonkamer tegen de houten wand van 't houten huisje hangt, zijn roep doen horen; en, alsof, die roep het wakker schudde, daar ratelt plotseling het belletje van de telefoon.
't Is Maria, die er van wakker schrikt! Zij wipt uit haar bed, rent naar het toestel, luistert...
- Ivan! roept ze eensklaps met luider stem. - Ivan!
Ivan wordt niet dadelijk wakker.
- Ivan! Ivan! herhaalt zij dringender.
Hij springt uit zijn bed:
- Wat is er.
- Mrs. Keane roept ou! Menier hee wa gekregen! Ge moet er direct noar toe, mee oue velo!
Een poos verwarring. Maria antwoordt in de telefoon, dat Ivan dadelijk komt, en vraagt wat er met meneer gebeurd is. Kreten aan de telefoon: O! O! O! hoe schrikkelijk! En tot Ivan, die half aangekleed beneden komt:
- Menier hee 'n attaque gekregen! Hoast ou! Hoast ou! Ge moet mee den auto om den dokteur!
Ivan staat met de auto in de stil-donkere nacht vóór 't huis. De dokter is binnen. Ivan wacht. Angstig kijkt hij naar het grote, mooie huis. Beneden is licht; en ook boven, op de tweede verdieping. Daartussen is alles somber, dood, verlaten...
Een deur gaat open, een schim komt buiten, haastig, door een dienstmeisje tot op de drempel vergezeld. Ivan opent het portier van de auto en de dokter stapt binnen. Ivan zou hem naar nieuws willen vragen, maar durft niet. De auto snort