de om te zien wat het was.
Hij schrikte geweldig. Zijn ‘boss,’ Mr. Keane, met zijn mooie, jonge vrouw! Een der strengen van de paarden sleepte over de grond. Ivan begreep, dat er iets aan gebroken was en dat zij niet behoorlijk konden repareren. De oude heer en de jonge vrouw stonden er beiden aan te knutselen zonder dat het scheen te helpen. Ivan aarzelde niet. Hij nam beleefd zijn hoed af, vroeg in gebroken Engels of hij hun van dienst kon zijn.
Als een redder begroetten zij hem. Ivan laad genoeg met tuig en paarden omgegaan, destijds in Vlaanderen bij boer Celie. Hij verbeterde het onbeholpen knoeiwerk van zijn meesters, verstevigde dat nog door middel van zijn zakdoek, verzocht hen zachtjes aan te rijden. Het ging, het hield, hij volgde te voet om te zien of het zou blijven houden. - Langzaam rijden, raadde hij aan, en groette, met de hoed in de hand.
De ‘boss’ wenkte hem dringend bij zich en wilde hem een vijfdollarbriefje in de hand duwen. Ivan trok zich snel achteruit.
- O, neen, Meneer, als 't u belieft niet! zei hij.
- Mag ik dan uw naam weten? vroeg de ‘boss.’
Ivan slaagde erin hem te doen begrijpen, dat hij Vlaming was en in zijn fabriek werkte.
- Oh! Oh! Oh! riep de ‘boss’ verrast. Zijn vrouw keek vriendelijk glimlachend naar de jongeman. Zij fluisterden iets tot, elkaar en aarzelden een ogenblik, Ivan rook even een fijnbedwelmende parfumlucht.
- Wilt ge met ons terugrijden? vroeg Mr. Keane.
Ivan kreeg een vuurkleur in de schemering.
- O, merci, Meneer, gij zijt wel vriendelijk, maar ik ben een beetje aan 't wandelen.
- Well, als ik ooit iets voor u kan doen!... zei de ‘boss’. En de mooie jonge vrouw bekrachtigde zijn woorden met haar liefelijkste glimlach.
Ivan dankte, groette, zag de mooie slede met haar rinkelende bellen en haar rode en blauwe harnaspluimen zachtjes in de avondgloed verdwijnen.
Ineens had hij genoeg gewandeld! Machinaal, na enkele schreden, wendde hij zich om en volgde, op een afstand, als