Verzameld werk. Deel 3
(1975)–Cyriel Buysse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 772]
| |
VII't Was ruim halfelf toen Guustje met zijn auto onverrichterzake in het dorp terugkwam. Hij had niets van haar gemerkt, maar wel een en ander vernomen; en de berichten, die hij meebracht waren allesbehalve van geruststellende aard. Zij was voor 't laatst gezien geweest, alleen, in ‘nen kreuzeté’Ga naar voetnoot1. kort nadat ze gezien werd in gezelschap van Zulma Speybroeck en Eematsje Geirnaert, op de ‘peirdekesmeulen.’ Het kon toen ongeveer vijf uur zijn. Wat ze daarna zou gedaan hebben klonk onzeker en tegenstrijdig. Een nicht van Guustje, die te Vannelare woonde, meende haar ontmoet te hebben, even vóór zes uur, op weg naar 't station, waar zij waarschijnlijk de trein ging nemen naar de stad. De nicht van dat nichtje, die Zulma ook min of meer kende, sprak dit echter tegen en geloofde, dat zij haar zien zitten had in een automobiel met twee heren en nog een andere juffrouw. Maar ook zij was er toch niet zo volstrekt zeker van. Het enigste wat men als vast kon aannemen was, dat zij sinds lang het kermisdorp verlaten had en reeds uren had moeten thuis zijn. Madam en meneer Aamidé, die opgebleven waren om Guustjes terugkomst af te wachten, hoorden, omringd van hun bediening, met verschillende gevoelens, die ontstellende berichten aan. Lowiezeken, aan een totale wanhoop ten prooi, schreide zonder ophouden. Jeannette en Hortensken stonden stom en roerloos van ontzetting met de handen in elkaar geslagen en Madam had een vreemde uitdrukking op haar gelaat: iets buitengewoon straks en strengs, alsof haar ganse wezen zich van verontwaardiging en afkeer stramde, terwijl er tegelijkertijd een soort triomfglans in haar ogen schitterde, | |
[pagina 773]
| |
alsof zij zeggen wou: heb ik het niet voorspeld, en kon het anders dan verkeerd aflopen met zo 'n ding? Maar wie het ergst van allen van streek was, dat was meneer Aamidé. Hij stond van woede op zijn schrale beentjes te trillen en tot tweemaal toe viel zijn uilebril op de grond, zo heftig trok en grijnsde heel zijn aangezicht. Hij twijfelde er geen ogenblik aan of het hele spelletje was op touw gezet door zijn neef Gontran en hij schreeuwde dreigend, in toenemende opgewondenheid en overprikkeling: - De schurk! De schelm! 'k Zal hem bij de politie aanklagen! En 'k zal hem onterven, hem en zijn hele familie, tot de laatste cent, tot de allerlaatste cent! - Ami, je t'en prie, calme-toi! Que doivent penser les sujets! trachtte Madam hem te bedaren. Maar hij wás niet te bedaren. Hij kermde trippelend in seniel gekreun, alsof hij onder lichamelijke pijnsteken gefolterd werd; en toen voor de derde maal zijn uilebril van zijn neus viel, schopte hij hem razend weg en vloekte daarbij; vloekte als een razende ketter, zó dat Jeannette en Hortensken een angstgil slaakten, terwijl Madam, buiten zichzelf over zulk een vernederend gebrek aan zelfbeheersing, trots als een pauw, met blakende wangen de kamer verliet. |
|