XXIV
Reeds half april, zodra de mosselvangst opnieuw was aangevangen, spande Tieste, alle papieren in regel, zijn hondekar weer in en reed ermee naar de grens. Bij De Warande stond Stantsjen, die hem heimelijk tot zich wenkte:
- Oppassen, zulle! D'r es verandering aan de grens! waarschuwde Stantsje.
- Joa, hoe zue datte? vroeg Tieste.
- Ne nieuwen officier en ne nieuwe verificateur! zei Stantsje.
- Virkens? vroeg Tieste.
- Den officier niet, moar wel de verificateur. En fraulein Adele es uek wig! D'r es nou 'n ander: 'n vuil, dik wijf!
Dat waren geen beste berichten. Tieste zou op zijn hoede zijn.
Zij kwamen aan de grens. Dadelijk kwam de verificateur op hen afgevlogen en krees met schelle hoofdstem:
- Wat komen jullie hier doen?
Met bevende vingers haalde Tieste de papieren te voorschijn en liet die zien.
- Hier binnen! beval kortaf de kerel naar het douanekantoor wijzend.
- 't Es 'n recht virken! fluisterde Zulmatje ontdaan. Maar zij bekwam toch even, toen zij Kurt en Heinrich terugzag, die de schouders ophaalden en haar geruststellend toelachten. Binnen in het kantoor zat de officier achter een brede tafel beladen met papieren. Hij had een klein, donker snorretje en vriendelijke ogen.
- 'n Gnädige Frau! fluisterde Zulmatje.
Het bleek inderdaad een buitengewoon ‘gnädige Frau’ te zijn. Het bleek, dat hij een oude schoolmakker en vriend was van de dokter. Tieste en Zulma troffen het bijzonder. Beter kon het niet. Hij zei enkele kortklinkende woorden tot de