zo maar. Tieste zei niets. Hij gromde zo wat, dat het hem onverschillig liet en dat het toch in elk geval een schande was.
- Ge 'n meugt da nie zeggen, Tieste; ge moet da nou nemen lijk of 't es! vergoelijkte Boesken, de buurman, die ook eens kwam kijken.
In die tijd werden in het dorp veel meer meisjes dan jongens geboren en een naam was in de mode, Zulma, die rechts en links gegeven werd. Lowiezeken, over de doopnaam geraadpleegd, zei dadelijk, dat het kind Zulma moest heten en zo werd het ook in de kerk gedoopt, met Boesken als ‘peetje’ en Hortensken als ‘meetje’.
Het werd ondanks de narigheid van het geval, een dag van gulle vrolijkheid. Meneer en madam Venneman en ook meneer Aamidé hadden een paar nuttige dingen ten geschenke gegeven en Boesken, namelijk, deed zich zó te goed aan lekker eten en drinken, dat hij tegen de avond een beetje overstuur was. Dat maakte Tieste, die anders ook wel flink gegeten en gedronken had, ergerlijk boos. - We zijn onzen ierlijken noame kwijt! We spelen mee ons eigen schande! bromde hij, en tranen van spijt en toorn stonden hem in de ogen. Maar - Tuttuttut! zei Boesken, - Onze Lieven Hiere 'n zal doar gien verschil in moaken; hij zie hij al zijn kinderkes geirne en Zulmatsjen 'n zal nie slechter as 'n ander zijn! Moeder Dorté was opgewonden, maar niet bepaald boos en zij lachte en schreide door elkaar.
- Zoe de sloeber nou uek nie ne kier kome kijken! gilde zij, op Guustje doelend.
- Dat hij ne voet in huis moest zetten...! schreeuwde Tieste eensklaps razend.
- Ge moet zwijgen, Tieste! suste Boesken. - Morgen meugde kijven. Vandoage zijn w' in de leute. Dorté, schijnk mij nog nen dreupel.
Ook Jeannette kwam naar 't kindje kijken. Hortensken bracht haar bij Lowiezekens bed en daar bad de oude, dorre maagd zulk een emotie, dat zij in tranen uitbarstte.
- Och Hiere, dat doe mij toch oardig aan! kreunde zij. - Lowiezeken, ge moet het toch geiren zien, lijk of 't ne voader hoa! Het greep Lowiezeken danig aan. Zij schreide en ook Hortensken smolt in tranen weg.