LII
Er hing iets in de lucht; er broeide iets in de geesten. De mensen hadden als 't ware andere gezichten gekregen. Evenals wat men ‘de mode’ noemde, van lieverlede totaal gewijzigd en veranderd was, zo had zich ook de levensopvatting en het gemoed van de mensen gewijzigd. Er waren twee lijnrecht tegenover elkander staande levensopvattingen: de oude en de nieuwe; en die leverden elkaar, ingehouden nog, een felle strijd.
Allewies en Eulalietje stonden gans anders tegenover hun eigenaar meneer Santiel en zijn familie dan Broospèr en Uleken en Natsen en hun ouders destijds hadden gestaan. Van de vroegere, kruiperige onderdanigheid geen spoor meer. Wanneer Allewies meneer Santiel of meneer André tegenkwam, groette hij nog wel, maar anders dan zijn vader en zijn moeder het deden. 't Was ongeveer als meester Lauwereyns, wanneer de schoolopziener in zijn klas kwam. De schoolopziener verscheen in bontjas, met hoge hoed, opgestreken snor; en bekeek meester Lauwereyns door zijn gouden lorgnet uit de hoogte. Meester Lauwereyns deed of hij zulks niet merkte. Hij gaf zakelijk de gewenste toelichtingen. Hij was beleefd zonder meer. De inspecteur bekeek hem met moeilijk bedwongen toorn en verachting, maar meester Lauwereyns nam er kalm geen notitie van. Hij wist, dat hij in regel was. Dat was hem voldoende. En ook meneer Spilthoorn oefende op zijn dorp die stille, degelijke kracht uit tegenover zijn zwaarlijvige, veeleisende pastoor-deken; een beleefde houding zonder meer; een kalm zwijgen bij onverdiende opmerkingen, een diep bewustzijn van morele en intellectuele superioriteit door traditionele tucht in streng bedwang gehouden.
Ja, er hing iets in de lucht; er broeide iets in de gemoederen. Meneer Santiel kon moeilijk zijn ergernis verbijten, maar