lijkheid en hij poogde zelfs nog, onder de tafel, Ulekens knie te pakken.
- Houd ou handen thuis, lueleken bok! bromde Uleken, die verontwaardigd van hem wegschoof. Hij lachte, vetrood en dronkerig, en probeerde 't dan aan de andere zijde met Natsen, die sprak van hem haar hand in het gezicht te slaan. Reeds tegen halfvier begon het schemerig te worden in de ruime, zwartgebalkte keuken, waar zij om de feestdis zaten. De gezichten blaakten, de ogen stonden waterig. De mannen knoopten hun broekband los, de vrouwen bliezen en lieten de ‘binders’ van hun mutsen naar achter over de schouders waaien. Het was toch ook een ongekend warm weer voor 1 december. Allewies hield zijn arm geslagen om 't middel van Eulalietje, die zat te blozen als een kriek, zalig glimlachend, met vochtig glinsterende ogen. Door de kleine, groenachtige ruitjes drong de gloed van de ondergaande zon, die als een rode bol zonder stralen in de naakte boomgaardkruinen scheen te branden.
Toen merkten plotseling de gasten, met schrik en verbazing, dat Uleken in stilte op haar stoel zat te schreien.
- Wa scheelt er dan? vroeg Irma, die vlak tegenover zat.
- 't Pakt mij aan mijn herte! zuchtte Uleken. - 'k Hè hier toch zue lange geweund! 'k Hè hier voader en moeder weten stirven!
Haar hoofd knikte voorover, haar gouden oorbellen bibberden heen en weer bij het zenuwachtig schokken van haar schouders. Het werkte aanstekelijk: ook Natsen barstte plotseling in tranen uit en zelfs Irma en Fietriene werden aangedaan en moesten hun zakdoek uithalen. Marzelien, de wijze man, expliceerde op bedaarde toon, dat zulke ontroering onder de gegeven omstandigheden niets anders dan natuurlijk en zelfs onvermijdelijk was. Dat heette heimwee, zei hij; een gevoel, dat over u kwam als ge een bepaalde plek, waar ge lange jaren gewoond hadt, voorgoed moest verlaten; en hij haalde een typisch voorbeeld daarvan aan: een oude kennis van hem, die van Akspoele naar Vannelaar verhuisde en in dit laatste dorp, dat er toch vlak naast lag, niet aarden kon, alleen maar, omdat de hanen er anders kraaiden dan in Akspoele. Marzelien, die veel gegeten en gedronken had, lachte