Irma en Eulalietje drongen aan en de ‘corsé’ werd eindelijk aangemeten. Toen ook nog een hoed met witte en roze bloemen, lichte kousen en lichte handschoenen waren uitgekozen, was Eulalietje voorlopig met het hoogst nodige van haar uitzet klaar.
Zij keerden terug naar 't boerderijtje en daar lei Eulalietje met haar kostschoolkleren en haar boeken, alles, wat nog aan haar leven in het klooster van Bavel herinnerde, voorgoed van zich af. Van alles, wat zij daar en op haar eigen dorp destijds geleerd had; van het Frans, dat zij reeds zo goed kon lezen en spreken; van de precieus beschaafde maniertjes, die men er bij haar, als bij de andere meisjes stelselmatig had aangekweekt, scheen plotseling geen zweem meer te zijn overgebleven. Haar traditionele boerinnennatuur kwam terstond weer boven, maar niet de ouderwetse boerenaard van Uleken en Natsen: de moderne boerenaard, die wil, dat de boerenmeisjes niet meer op boerinnen, maar op stadsjuffertjes gaan lijken.
Uleken en Natsen sloegen de armen ten hemel, toen zij haar voor het eerst in haar nieuwe kleren op een zondag naar de hoogmis vergezelden.
- 'k Ben ik beschoamd! fluisterde Natsen met een blos op de wangen tot haar vriendin.
Ook Uleken voelde zich wel wat beschaamd en van een andere kant toch ook gestreeld en gevleid; want Eulalietje zag er mooi uit om te stelen, zo fris als een bloem in haar lichte kleren, met een glans van geluk in de ogen en een kleurtje van herleving over haar donzige wangen. De mensen keken haar met bewondering aan, toen zij uit de kerk kwam; en het viel Uleken op, dat meneer Santiel en zijn zoon, die ook in de hoogmis waren, haar met opvallende belangstelling opnamen. Meneer Santiel had zich juist een mooie automobiel aangeschaft, - wat toen in het dorp een zeldzaamheid was, - en meneer André zat aan 't stuur en deed de motor geweldig snorren, als gold het een uiting van eigen knapheid en kracht. De mensen stoven er verschrikt van uit elkaar en in 't gedrang gaf Natsen aan Uleken een duw in de zijde en wees haar tersluiks naar iets aan de overkant van de straat.
Uleken schrikte geweldig. Wie daar stond, was Allewies, de