't Was donker in de slaapkamer en nog steeds kwam er geen antwoord.
- Melanie, breng mij ne kier de lante! riep Uleken.
Met haast nam de meid de lamp en liep ermee in de kamer. - Hij 'n es hij in zijn bedde niet! hoorden de knecht en Eulalietje de twee vrouwen angstig zeggen.
Zij kwamen haastig met de lamp weer in de keuken en herhaalden met verschrikte gezichten:
- Hij 'n es hij in zijn bedde niet en in de koamer uek niet.
- 'k Peize dat hij ne kier langs achter buiten gegoan es, zei kalm de knecht. Hij stond op, ging door het achterhuis en de vrouwen hoorden hem geruststellend zeggen:
- Ziede wel! D'achterdeure stoa open.
- Es hij doar? vroeg Uleken.
- 'k 'n Weet nie; 'k zal ne kier kijken. Boas?... woar zijde dan? hoorden zij de knecht naar buiten roepen.
- 'k 'n Zie hem nie; 'k 'n huer hem nie! herhaalde de knecht.
- Es hij doar? herhaalde Uleken met angstogen.
En voor de tweede maal riep hij luider:
- Boas!... Woar zitte dan?
Er kwam geen ander antwoord dan 't hol geblaf van een paar honden uit de buurt. Uleken barstte plotseling in tranen uit. - Hij es wiggegoan. Hij zal op den dompel zijn! snikte zij. De knecht kwam weer in huis met een bezorgd gezicht.
- We zillen op zoek moeten goan! meende hij.
- Hij zal verdolen, hij zal duedvriezen in de snieuwe! jammerde Uleken.
Zij stonden daar even met hun vieren, radeloos, elkander met grote, angstige ogen aankijkend. Er was geen tijd te verliezen, 't werd nacht, zij moesten dadelijk op zoek. De knecht hield de brandende stallantaarn in de hand. Hij was klaar.
- 'k Zal meegoan! zei Uleken en sloeg haastig een wollen doek om hoofd en schouders.
- Ik goa uek mee, tante! kwam Eulalietje bevend tegen Uleken gedrongen.
- Joa, moar, ik 'n blijf allien op 't hof niet; 'k ben veel te schouw! riep beslist de meid, en zij liep ook een warm hoofddeksel halen.
Zo gingen zij met hun vieren, nadat zij de voordeur gesloten