XI
Het huwelijk van Broospèr met Eemlie van de Weghe liet Uleken zo onverschillig, als 't maar kon. Zij was heel blij nu voorgoed van zijn ongewenste hofmakerij verlost te zijn en de avond van de trouw ging ze niet eens kijken naar de terugkomst van de echtgenoten, hoewel het gebruikelijk feestvieren daar vlak in haar buurt plaatsgreep. Zij zag slechts van ver, boven de kruinen van de boomgaard, de gloed van de vreugdevuren ten donkeren hemel opflakkeren en hoorde slechts de echo van de juichkreten, die af en toe doorklonken tot in de keuken, waar zij rustig met haar ouders bij het haardvuur zat. Neen; zij voelde niet de minste spijt over haar stugge weigering; alleen kwam over haar een zonderling gevoel van vereenzaming, iets van datzelfde vreemd gevoel, dat zij reeds ervaren had op de dag, toen haar broeder en haar zuster getrouwd waren en voorgoed het huis verlieten, haar met vader en moeder alleen achterlatend. 't Was toch iets uit haar eigen leven, dat zo wegstierf en verdween; iets dat zijzelf uit haar leven met hardnekkigheid geweerd had en dat toch niettemin een leegte achterliet. Zij voelde zich eensklaps weer iets ouder geworden op die dag, dat Broospèr met Eemlie van de Weghe trouwde.