XIII
De schone wijde poorten van de lente stonden alweer stralend open... de wereld herleefde!
De heldere dagen waren veel te lang geworden om 's avonds ongemerkt op liefdesrendez-vous te kunnen uitgaan; en Adrienne en Raymond hadden alleen nog hun geheime brief-wisseling, die trouw door Floorke werd heen en weer bezorgd.
Zij leden niet onder die gedwongen verwijdering van elkaar. Er was iets nieuws in hun liefde gekomen; iets sterks en rustigs. In hun brieven zegden zij aan elkander wat zij mondeling niet zeggen konden; en er was tussen hen een band gesmeed, sterk als de eeuwigheid, die niet meer zou verbroken worden.
Zij zouden wachten, zij wachtten... maar niet tot in 't oneindige. Zij hadden onderling een datum bepaald, tot het begin van de volgende winter. Als er vóór die tijd geen verandering kwam - dat wilde zeggen als er toen nog geen hoop was dat ze zich met de goedkeuring van familie, en Tantes aan elkaar konden verbinden - dan zouden zij de wereld voor een fait accompli stellen: zij zou zich laten schaken, met hem wegvluchten!
Na welke strijd was ze tot dit besluit gekomen! Zij wist het zelf niet. 't Was in haar opgeweld als een ontembare natuurkracht. Zij had alles overboord gegooid, zij was ineens totaal veranderd, omgekeerd, na die dagen van onmenselijke zielefoltering, toen zij, eindelijk bezwijkend, op een avond weer in zijn armen was gevallen. Zelfs de onheilspellende vermaningen van meneer de pastoor hadden geen vat meer op haar; zij was niet meer te biecht bij hem gekomen; zij voelde geen troost meer in de gedachte dat hij haar de rechte weg zou wijzen.