woon schouwspel waarnemen. Het was Sefietje die dat, heel toevallig, 't eerst ontdekte. Sefietje, door meer dan veertig jaren slaafse onderwerping aan de familie De Beule verknocht, beschouwde enigszins dezer belangen als zijnde haar eigen en bezat een soort intuïtief voorgevoel van de gevaren die haar meesters bedreigden. Sefietje dan, toevallig van achter het gordijntje door haar keukenraam de straat inkijkend, zag met de diepste verbazing Berzeel voorbijtrekken: Berzeel die anders 's zondags nooit in de gemeente bleef, maar onwrikbaar vast op zijn eigen dorp rondliep, waar hij zich geregeld bedronk en ruzie maakte en vocht! Nu ook, trouwens, was hij dronken en hij zwenkte, gedrochtelijk hinkend, luidruchtig pratend en grote gebaren makend, door de straat met Ollewaert, het bocheltje, die insgelijks flink aangeschoten scheen.
- Ha, wa wilt da nou zeggen! riep Sefietje tot Eleken, het tweede meisje, verbaasd, niet dat Berzeel dronken liep, maar dat hij dronken liep dáár in het dorp, met Ollewaert. En een rode vlam van agitatie schoot plotseling op haar beenderige konen.
Ook Eleken begreep er niets van. Maar Eleken zei nooit veel, mengde zich liefst in geen verwikkelingen. Evenals Sefietje onder de plak stond van de familie De Beule, vooral gepersonifieerd in meneer, zo zat Eleken onder de plak van Sefietje, die soms heel erg snibbig en vinnig kon zijn.
- D'r es meschien hier in 't dorp iets te doen: 'n prijsbollijnge of 'n koartijnge, opperde zij voorzichtig.
- Zoe 't wel! hoofdschudde Sefietje zeer beslist. - Hij 'n zoe hij doarveuren van zueverre nie komen.
En Sefietje ging zwaar aan 't zeuren en aan 't tobben waarom Berzeel toch wel zo helemaal buiten zijn gewoonte in het dorp gebleven of teruggekeerd mocht zijn.
Even vóór acht uur, tegen het invallen van de avond, woonde Sefietje, door haar raam, alweer een ander abnormaal tafereel bij. Het was nog eens Berzeel, afschuwelijk dronken, maar nu niet meer met Ollewaert alleen: het was Berzeel aan 't hoofd van een hele bende, waaronder Leo, Free, Poeteken en 't Koud Kieken, met Stien de Leugenoare en Komijl, en gevolgd door Fikandoes en Pierken, die Fietriene aan de arm