XIV
Meneer De Beule wist het! Hij wist het van Zulma en Poeteken; en hij wist het van zijn zoon en Siednie!
Het waren ontzettende taferelen geweest in huis. Met ‘de Witte’ en Poeteken had meneer De Beule korte metten gemaakt: ofwel trouwen, ofwel direct uit de fabriek weggezonden! Meneer De Beule zou het ook maar geen ogenblik dulden, dat zijn fabriek, zowel op zedelijk als commercieel gebied, een slechte naam kreeg. Sefietje werd naar het ‘stampkot’ gestuurd, met verzoek of Poeteken onmiddellijk in huis wilde komen; en daar stond hij, zoals hij van zijn werk kwam, vet-glimmend in zijn vuile kleren, vóór madam De Beule, die hem met een bezorgd en verdrietig gezicht in het klein spreekkamertje ontving.
Het geval was reeds meer voorgekomen in de fabriek; en telkens had madam De Beule van haar man de strenge opdracht gekregen, het zaakje op te knappen. Niet dat hij zelf het niet aandurfde, maar hij werd al dadelijk te driftig, beweerde hij en zou de delinquent bij 't eerste woord dat hem niet beviel, op straat schoppen.
- Moar Poeteken, jongen, wa peist-e gij toch van zukken dijngen te doen! verweet hem zacht de goedige madam De Beule.
- Ha joa, wa peist ne meins as 't zueverre komt! antwoordde Poeteken onnozel.
- Ge wist gij toch wel dat da slecht moest eindigen, voer madam De Beule voort.
Poeteken, niet rechtstreeks ondervraagd, gaf ook geen antwoord.
- Moar hoe es da toch gekomen, Poeteken? Woar es dat toch gebeurd? drong madam De Beule aan.
- Op de zolder as ze 't bedde veur de peirdeknechts ging