waarop het ijs aan de vernielingszucht der mensen ontsnapte en dan werden wij de triomferende helden van die heerlijkheid en ons genot kende geen grenzen meer.
O, die tochten, die tochten, die uren- en die dagenlange tochten over de kanalen en rivieren van het schone Vlaanderenland!
Het kanaal op zichzelf was slechts een rechte, vrij eentonige verbindingsweg en daar het vrij diep lag tussen zijn oevers was er omheen al niet veel te zien; maar aan het uiteinde van het kanaal was er een sluis; en dan had men de Leie, de mooie, kronkelende, poëtische Leie, de rivier der dichters en der schilders, die als het ware plat over het land heen lag uitgeslingerd met langs haar grillige boorden de schoonste ouderwetse dorpjes, de kleurenrijkste boerderijtjes en de verrukkelijkste vergezichten die een artiestenziel zich dromen kan.
O, witte kleine kerktorentjes, mooier en intiemer nog dan het liefelijk Meilegem-Zuid; oude, oude torentjes van nietige dorpjes, zoals gij u daar stond te spiegelen onder bomen, op een heuveltje, bij een lus van de rivier, gans wit en grijs, met zwarte klokgaten-ogen; lieve torentjes van Vlaanderen, bestaat gij nog? Ik durf aan u haast niet meer denken, zó zwaar drukken mij heimwee en vrees. Maar zoals ik u tóén zag, in die heerlijke dagen, in die zacht-wazige atmosfeer van wit, en roze, en mauve, teer doorzeefd van tintelend zonnegoud, zo zie ik u nog steeds in mijn geheugen en vergeet ik u nooit!
Het was een wonder en ontroerend leven. Evenals de natuur zelf, schenen de mensen van aard en karakter veranderd. Dat doet het ijs. Het ijs maakt andere, nieuwe wezens van de mensen. Er ontstaat ineens een ongekende broederlijkheid en vrijheid van omgang. De mens vertoont zich, schijnt zich althans te willen vertonen, zoals hij werkelijk is. En onder de invloed van het ijs, het schone ijs van de schone winterdagen, ontluikt de liefde, de lichte, vrolijke liefde van een dag of van een uur, gelijk een mooie bloem die even geurt en kleurt en fleurt en even gauw verwelken, mag als zij ontstond, zonder wrange spijt noch wroeging na te laten.
O, wat al vluchtige, korte liefdes in dat fris en licht, char-