Een van zijn grootste genoegens was het lezen van zijn centenkrantje, elke ochtend na 't ontbijt. Dat was een echte weelde en dát alleen zou hem, althans voorlopig, met het nietsdoend renteniersleven verzoend hebben. Hij las het van 't begin tot 't eind, met onverzwakte en soms spannende belangstelling. Hij werd er wereldwijs uit, hij leerde dingen kennen waarvan de meeste boeren op het platteland zelfs in de verste verte geen benul hadden. In hem ontwaakte een weetgierigheid naar allerlei en hij kon reeds heel aardig meepraten, met de dokter, met de notaris, met de oude schoolmeester, met de stoker en de brouwer, waar zij elkander in de herbergen ontmoetten.
Ook de dorpsherbergen waren, als vanzelf spreekt, Florimonds dagelijkse uitkomst en gewone toevluchtsoord. Hij ging er 's ochtends en 's avonds, zoals hij naar de kerk ging. Dat kon niet anders; het behoorde bij zijn leven van dorps-rentenier. Een drinker was hij nooit geweest, maar wel kreeg hij heel spoedig de gewoonte van drinken: een gewoonte die van lieverlede een behoefte werd.
Het deed hem goed. Hij voelde zich sterker, flinker, helderder, als hij een paar borreltjes gedronken had. Het leven werd hem lichter, vrolijker, zonder zwaarmoedige tobberijen. Wanneer hij soms nog aan Lena dacht en aan 't verleden, dan nam hij een borreltje en het verdriet verwazigde, smolt als 't ware uit hem weg. 't Verdriet, maar niet het beeld van de mooie deerne. Integendeel. Zij kwam dan levender en sterker vóór zijn geest; en hij was met haar in dromerijen en gedachten; zij zat als 't ware naast hem, hij sprak met haar, zij was de zijne, geheel en gans alleen de zijne!
Dan kreeg zijn aangezicht een vreemde uitdrukking. Hij glimlachte in zichzelf en staarde vóór zich uit, met verdwaalde blik. En de dorpelingen, die ook wel iets van de geschiedenis met Lena afwisten, keken hem soms spottend aan en zeiden:
- Hè, Florimond, zit g' er al weer op te peizen!
Dan schrikte hij, eensklaps uit zijn betoverende droom ontwaakt. Hij schrikte en kreeg een kleur en zijn wenkbrauwen fronsten zich, boos. Lena... ja, hij dacht nog steeds aan Lena! Maar hoe wisten zij het en wat ging het hun aan?