een regenachtige dag, tegen de avond. Roze wist het van een buurvrouw die de mannen had zien lopen; enfin, ge zoudt ervan horen: volgens Roze zou Kerstdag niet voorbijgaan zonder grote, gróte veranderingen op de hoeve.
Zij zetten allen bezorgde en ernstige gezichten, zodra dat onderwerp ter sprake kwam. En het kwam vaak en meer en meer ter sprake. Zij vreesden de toekomst, met nieuwe, onbekende meesters. Nu wisten zij precies wat ze aan hen hadden: het goede en het kwade. Zij kenden hen door en door en 't was ermee te leven zoals 't was. Maar hoe met nieuwe, die zeker gans andere gebruiken, eisen en gewoonten zouden invoeren? Zij werden soms chagrijnig onder het idee en Roze maakte zich boos en zei dat het alles de schuld van de vrouwen was.
- De schuld van 't vreiwevolk! Hoe zeu! riepen al de anderen met verbazing uit.
Roze filosofeerde:
- Es onzen boas nou ne meins om allien op de weireld te leupen, zonder oeit ne kier 'n scheun meisken tegen zijn onderveste te drukken!
- Lena! riep een lachstem.
- Joa, Lena, antwoordde Roze ernstig. - Hoa Lena gewild, hij zoe op zijn scheun hof gebleve zijn; hij zoe meschien mee heur getreiwd zijn en we woaren amoal tegoare gelukkig geweest.
Toen spraken zij over Lena, tot in 't oneindige.
Allen nu, wisten zij er alles van, tot in de kleinste bijzonderheden. Hoe dat zo had uitgelekt, begreep geen mens, maar zij kenden de historie van de vijffrankstukken, en die van Florimonds heimelijke bezoeken in het huisje van Lena's moeder, en die van zijn nachtelijke zwerftochten door 't eenzaam veld.
- Hoe es 't toch meugelijk! Hoe es 't toch meugelijk! En zeuveel vreiwevolk op de weireld zijn! gilde Roze het van verontwaardiging uit. - O! Da 'k ik nog jonk woare! zei ze met dof-sidderende stem.
De mannen hadden ondeugende pret; de jonge meisjes giechelden. Maar Dikke Roze meende 't in ernst; zij keerde zich verbolgen tot de jonge meisjes om en riep: