behoefte haar op vaste dagen weer te zien. Hij zat reeds in de vroege ochtend vóór zijn raam te kijken als zij komen moest en zodra hij haar in de verte ontwaarde leefde een grote, innige blijdschap in hem op. Hij drukte dat wel niet in woorden uit, maar het beefde glanzend in zijn troebele ogen en het trilde in zijn rimpelige handen; hij stond op en ging alvast de voordeur voor haar openen; en Tibi, die ook wist wat dat betekende, herleefde even met hartstocht uit zijn versuffing weer op en liep haar blaffend, met gestreken oortjes en van vreugde kwispelstaartend tegemoet.
Reinilde bracht het nieuws van de hofstede mee en dat was voor Boerke, die er nu zo moeilijk nog heen geraakte, iets van buitengewoon groot gewicht. Eigenlijk had het meisje haast nooit iets bijzonders te vertellen, maar het feit dat zij op zijn diep belangstellende vraag - Hoe es 't ginter, op 't hof? - O, heul goed, voader, kon antwoorden was reeds voor Boerke iets alsof hem wonderen werden meegedeeld. Daarin lag dan ook alles besloten wat hij weten wilde en de verdere detailvragen en antwoorden waren slechts dienstig om dat eerste geruststellende bericht, dat alles steeds heel goed ging, verder te ontwikkelen.
Maar toen Boerke nu eenmaal wist hoe alles op de boerderij heel goed ging, was zijn nieuwsgierigheid daarmee nog niet gepaaid, want hij wilde ook weten of er toch niet iets was dat soms minder goed kon gaan en daarbij kwam hem dan telkens weer die vervelende obsessie van Florimond met de jonge meid voor de geest en o zo dikwijls lagen hem de woorden op de tong om er eens iets van te zeggen. Hij had het echter nog niet durven wagen; hij voelde een vreemde angst om erover te beginnen; maar eens, op een ochtend, dat Reinilde hem minder optimistisch leek in haar toch nog geruststellend klinkende berichten, werd het hem te machtig en vroeg hij haar, vlakaf:
- En Florimond? Hoe goat da nou mee hem? Es dat nog altijd lijk of 't zijn moet?
Het meisje kreeg een plotse kleur en bleef het antwoord even schuldig. Boerke schrikte en keek haar angstig starend aan.
- Scheelt er iets mee hem! vroeg hij eindelijk.
- 'k 'n Weet 't niet; 'k 'n verstoa mij soms aan Florimond