mogen spreken.
Aamlie bracht hem bij juffer Constance in de huiskamer, en, zodra de meid vertrokken en de deur goed dicht was, schoof hij zijn stoel vertrouwelijk bij die van 't Ezelken en begon, jeugdig glimlachend, op innemende toon:
- Iefer Constance, ge 'n meug het mij nie kwoalijk nemen, moar 'k zoe ou toch geirn iets vroagen.
- Joa, koster, wa es 't? antwoordde zij, welwillend en toch vagelijk wantrouwend.
- 't Es da 'k mij toch zeu geirn 'n beetsen zoe vergreuten in mijn commissie, iefer Constance, kwam het er plotseling uit. Het Ezelken voelde een geldvraag komen. Sinds haar erfenis gebeurde dat haast iedere dag. Allerlei mensen uit het dorp, en uit 't omliggende, dikwijls totaal onbekenden, wilden haar over allerhande gewichtige zaken spreken, en zij had al spoedig Aamlie bevel moeten geven geen van die lui meer bij haar toe te laten. Maar de koster viel natuurlijk niet in die categorie, en 't Ezelken luisterde, met gespannen aandacht en met rode vlekken van ontroering in 't gezicht, naar zijn insinuerende woorden.
De koster, dus, wenste zijn winkeltje op een grotere schaal uit te breiden. Hij wist dat Céline steeds bij meneer de pastoor intrigeerde, om haar eigen broer als koster in zijn plaats te krijgen; en al durfde 't meneer de pastoor nog niet dadelijk aan, uit vrees voor al te grote opspraak, toch kon er ieder ogenblik iets voorvallen, dat hem, om zo te zeggen, het brood uit de mond nam. Daarom wou hij zijn voorzorg in de toekomst nemen. Hij had nu reeds twee kinderen; wellicht kwamen er nog meer [het Ezelken kleurde], hij mocht die arme schaapjes toch niet brodeloos, als slachtoffers van een venijnig opstokende meid, de wijde wereld injagen. Voor zijn onderneming had hij echter wat meer kapitaal nodig, en hij was zo vrij geweest te denken, te hopen, dat juffer Constance wel, uit oude vriendschap, en tegen behoorlijke rente natuurlijk, hem zou willen helpen.
- Hoevele zoe-je neudig hên? vroeg 't Ezelken, bewust dat ze niet kón ontsnappen, en liefst maar dadelijk de omvang van de aanslag op haar beurs vernemend.
- Da 'k vijf duzen frank há, iefer Constance, fleemde hij