nietigen! Zijn zin, en geen ander, zou als wet hier gelden. Zulma was sterk, maar tegen hem kon ze niet op. Ook zij zou moeten buigen. Genoeg had hij, door anderen achterafgezet, geleden. Thans was zijn beurt gekomen.
Een tik klonk op de deur, die hem even uit zijn genotvolle bespiegeling deed opschrikken.
- Wie es er doar? riep hij bars.
- Ikke; hè-je gij de sleuters van de wijnkelder? Woarveuren doe-je gij ou deur op slot? vroeg Zulma's zure stem.
Hij gaf geen antwoord, maar ging openen.
- Moet g'iets hên? vroeg hij kalm, met geknepen lippen.
- 'n Flassche wijn, w'hên dust, gee mij de sleuter.
- 'n Flassche wijn, herhaalde hij nog kalmer, met matte, bijna klankloze stem. Witten, of reuën?
Verbaasd, met ronde, boze ogen staarde zij hem aan.
Maar hij stoorde zich in 't minst niet aan haar boosheid en stapte vastberaden naar de kelder, zich nog even statig omkerend om haar toe te roepen:
- 'k Zal witten èn reuën meebrijngen. Ge keun kiezen.
- Kiezen! kiezen! bromde zij hem woedend na. - Hè-je 't gij hier meschien al alliene te zeggen!
In de kelder, bij het walmend schijnsel van een vetkaars, nam hij vlug de verschillende, goedgevulde hokken in ogenschouw. St. Julien 1893, Cantemerle 1893, Léoville 1881, Mouton-Rothschild 1881, Château Yquem, Graves, Sauternes, Nuits, Pommard, Romanée, las hij in 't voorbijgaan op de beschimmelde etiketjes. Hij nam een St. Julien en een Graves, en uit 't champagnehok haalde hij ook een half flesje Pommery et Greno, dat hij in een van de slipzakken van zijn jas verstopte.
- Voilà, zei hij, bovenkomend en de twee flessen aan Zulma, die nors op de drempel wachtte, overhandigend.
Zonder zich verder met haar te bemoeien, trok hij weer naar de studeerkamer, draaide de deur op slot en zette 't halfje Pommery op de grote lessenaar neer. Hij nam een gewoon waterglas, ontkurkte voorzichtig, zodat geen knal ontplofte en schonk zich in. Hij dronk, langzaam, slurpend, de ogen halftoe, alsof hij met het heerlijk, prikkelend vocht zich gorgelde. Zuchtend van genoegen smakte hij zijn snor droog,