- Kiiii! Kiiii! Kiiii! Kiiiii! ging het aanhoudend. Maar de meid liet niet meer los; ze sloeg haar dikke, rooie handen om de beide vleugels, sprong over 't rasterwerk en gooide de haan in de remise, bij de andere, gevangen kippen. De konijnen zwierden nog eens in een laatste wilde ronde om het nu schoongeveegde veldje; en zodra hij bij zijn kippen was staakte de haan het schreeuwen, maar klapwiekte hartstochtelijk en kraaide oorverscheurend, twee, drie maal na elkaar, als in woeste uitdaging.
- Toe nou, toe nou, toe nou, pruttelde meneer Vitàl ongeduldig en geprikkeld.
Eleken holde naar binnen; en zonder de tijd te nemen zich te wassen of te kammen, begon zij hijgend de tafel te dekken. Borden, messen, vorken, lepels, glazen, 't werd alles overhaastig en op goed geluk af neergegooid; en met zweetstralend, opgeblazen, rood gezicht bracht de meid de dampende soepkom binnen.
- Gien servetten, bromde meneer Vitàl.
Eleken vloog op, haalde de servetten uit een la, nam plaats aan tafel.
- Goa was toch te minsten ou handen! zei hij wanhopig. Zij sprong weer op, naar de keuken toe, terwijl hij de soepborden vulde.
- Ge 'n meug nie kwoad zijn, 't zal nie mier gebeuren, fleemde zij, na een ogenblik, terugkomend. Zij had haar haren wat opgestreken, haar handen fris gewassen, haar japon wat op orde gebracht en zij kwam hem een zoen geven.
Daar was zijn kwaad humeur niet tegen bestand. Hij glimlachte, trok haar op zijn knie en zoende haar terug.
- Nie mier doen, zille, knorde hij nog even. - Altijd alles op zijnen tijd en surtout proper blijven.
Zij beloofde 't hem nog eens: 't zou niet meer gebeuren. 't Was de schuld van die haan, dat onhandelbaar beest. Die had alles in de war gebracht, de konijnen in hun rug gepikt en zijn kippen dol gemaakt.
- Dien hoan es zot! glimlachte hij. - Heurt hem were kroaien, die laweitmoaker!
- Al d' hoans zijn zot; en tóch zien d' hinnen ulder geiren! schaterde zij. En zij kwam hem weer een zoen geven...