Eleken, maar zodra hij in hun midden kwam spraken zij natuurlijk over heel andere dingen en hielden zich of zij er niets van afwisten. Zij zaten als gewoonlijk naast hem aan het tafeltje, babbelden, dronken, rookten, speelden kaart; maar eensklaps, op een avond, kwam de jonge Taghon als een rukwind in d'Ope van Vrede gevlogen, keek even, als wantrouwig, vlug in 't ronde en gilde 't er dan opgewonden uit, waar al die heren het hoorden:
- Wilt-e nou ne kier wa weten! Iets da ge nie 'n zilt geleuven!... Menier Vitàl goa mee Eleken treiwen!
- Hè? Watte? riep dokter Van der Muijt half van zijn stoel opspringend, terwijl al de anderen doodstil en als verstomd bleven zitten.
- Dat hij mee Eleken goat treiwen! herhaalde Taghon met nadruk, de ogen rond en strak van overtuiging.
- O gie farceur! lachte Van der Muijt.
Maar de jonge Taghon werd onmiddellijk nog driftiger opgewonden en haast boos.
- Moar 't es zéker, zeg ik ulder; 'k weet het van voader Peutrus zelve! gilde hij.
Die heren, die aan 't spelen waren, legden hun kaarten neer en Sietje, 't herbergmeisje, hield bij haar naaimachine op de handen en de voeten te bewegen.
- Ach tuttuttut! Ge zij bezig mee ons veur de zot 't houên! riep dokter Van der Muijt eensklaps, als verontwaardigd, zijn kaarten weer opnemend.
De jonge Taghon keerde zich met een bruuske ruk naar de deur, als om ineens weer weg te gaan. Maar plotseling bedacht hij zich, kwam naar de dokter toe, strekte de hand uit en schreeuwde:
- Gewed? Veur al da ge wilt? Twintig tegen ien?
Een schielijke stilte, als van gewichtige, benauwde ernst, viel even weer in de stom-roerloze gelagkamer; en in die stilte ging de portaaldeur langzaam open en meneer Vitàl trad binnen.
De jonge Taghon aarzelde geen ogenblik. Hij stapte recht op hem af, stak de hand naar hem uit en zei:
- Proficiat, mesieu Vitàl.
Zouden ze 't nu geloven?