een aanleiding, een gelegenheid; was hij maar even in de plaats van die dokter Van der Muijt, die steeds onder een of ander voorwendsel op het kasteel kon en mocht komen; was hij zelfs, voor een ogenblik, veel minder nog: een postbode, een jachtbewaker, een tuinman, een knecht, 't kon hem niet schelen wat, maar één van haar omgeving, die noodzakelijkerwijze met haar in aanraking moest of kon of mocht komen!... Maar hij was, helaas, niets van dat al en geen enkele weg stond voor hem open!
Die bijna onoverkomelijke hinderpaal kwelde en prikkelde hem, deed hem steeds inniger, als naar iets héél kostbaars, verlangen naar wat zo menig ander die er toch niets om gaven, dagelijks te beurt viel. Hij folterde zijn geest om iets te vinden, hij dacht onmogelijke, romantische avonturen uit: een ongeluk met haar paard en rijtuig, een aanranding van schurken langs de weg; en hij eensklaps als held en redder toesnellend, voor haar levensgevaarlijk gewond, door haar op het kasteel verpleegd en na genezing met haar trouwend. Ja, zo ging het wel in ridderavontuurlijke romans; en in een soort van waan-donquichottisme reed hij er soms op uit, als zou hij mogelijk zulk een wonderavontuur ontmoeten; maar in de nuchtere werkelijkheid was 't zo helemaal anders, altijd zo praktisch en gewoon, en juist dat praktische en gewone was en bleef voor hem zo moeilijk te vinden. Wat zou hij doen? Dokter Van der Muijt in de arm nemen? Neen; hij voelde instinctmatig dat 't niet deugde. Waaròm had hij niet kunnen verklaren, maar hij voelde 't, héél sterk; een innerlijke stem zei het hem. Maar wat dan anders? Schrijven! dat was 't enige.
Haar schrijven! Ja, dat middel was afdoende. Maar die sprong leek hem nu ineens te bruusk, te groot. Hij zou zichzelf in een ongunstige positie stellen. Hoe kon ze plotseling, zonder enige voorbereiding, zoiets verwachten? Ze zou ontzettend verbaasd zijn, boos misschien, over zijn ongemotiveerd durven. Neen; er moest iets aan voorafgaan, een band, een schakel, een aanleiding-gevende gebeurtenis, hoe klein en onbeduidend ook; iets, enfin, dat zijn waagstuk enigszins rechtvaardigde. En trouwens, moest hij zelf niet, bij ietwat nadere kennismaking, ondervinden of hij wel genoeg van