't doffe bonzen van de dorsvlegels en het gegons van de zwingelraderen; eenieder stond huiverend in de kou buiten te luisteren naar het verre droeve galmen van de doodsklok; en in vele huisjes werden kaarsen ontstoken en bad men, neergeknield bij de heilige beeldjes voor de zielerust van de liefelijke en zo rampzalige jonge vrouw.
De volgende dag ging Rozeke naar 't kasteel en vroeg of zij haar vriendin nog eens mocht zien. Door een zwijgende knecht werd zij in een sombere, doodstille kamer gelaten en na een poosje hoorde zij een zacht geruis van rokken en vóór haar stond de donkere gestalte van het stille nonnetje, die haar fluisterend met zich mee wenkte. Over de zware loper van de brede trap gingen zij naar boven. Hoge ramen van blauw, geel en purper gekleurd glas hulden vestibule en trapportaal als in een atmosfeer van kerk; en door een lange, donkere gang kwamen zij aan een witte deur, die 't nonnetje zachtjes voor haar openduwde.
Bevend en snikkend trad Rozeke binnen. En door haar tranen heen zag zij eerst niets dan een witachtige nevel, waaruit bedwelmende aroma's van de fijnste bloemen schenen op te wasemen. 't Was of zij in een donkere bloemenserre kwam, waarin alleen twee witte kaarsjes op een witte tafel brandden; en eerst toen ze vóór 't bed stond zag zij haar geliefde jonkvrouw liggen, o zo schoon, zo heilig teer en schoon, het fijne wasgeel hoofd een ietsje scheefgezakt op 't blanke kussen, de ogen toe, het prachtig haar in twee zware, donkere vlechten op haar schouders golvend en de fijne gele handen als biddend op de strakke borst gevouwen. - O, zij scheen zo heilig-kalm te rusten en te bidden; en om haar heen, op 't blanke bed, was het een schat van pure, blanke bloemen, die als de geurende essentie van haar allerlaatst gebed in onzichtbare wierook rondom haar ten hemel stegen.
Rozeke was met gevouwen handen vóór het doodsbed op haar knieën gezonken en een poos was er geen ander geluid in de stille, donkere dodenkamer dan het geknetter van de waskaarsen en het snikken van 't geknakte boerenvrouwtje in lijdende aanbidding voor haar dode meesteres. Toen stak het nonnetje met stil gebaar een vochtig palmtakje naar haar uit en Rozeke nam het in de hand en besproeide even, in vrome